Oriëntalisme |
||
In de 19de eeuw nam door de vele, ook door schrijvers en beeldend kunstenaars ondernomen, expedities en reizen naar het Nabije- en Midden-Oosten de belangstelling voor de Oriënt, als de historisch waardevolle, vreemde en geheimzinnige tegenpool van het avondland, explosief toe. Het Ottomaanse rijk was eeuwenlang een serieuze bedreiging voor de christelijke naties geweest - de Turken hadden in 1683 nog voor de poorten van Wenen gestaan - en de culturele ontmoeting was altijd sterk beperkt gebleven: het weinige dat voorhanden was waren rariteiten in vorstelijke kabinetten, of de volledige vertaling in het Frans van de sprookjes van Duizend- en-een-nacht (1717). Maar nu veranderden de politieke verhoudingen en de strategieën van de omgang tussen Oost en West. De Oriënt, meer een imaginair dan een scherp afgebakend geografisch gebied, werd nu object van serieus onderzoek, ook al bleef het een geliefd projectievlak voor de westerse fantasie. | ||
De basis voor deze annexatie- drang naar het Oosten is de expansieve buitenlandse politiek van Frankrijk. In 1798 onderneemt Napoleon Bonaparte een ambitieuze veldtocht naar Egypte, tegen de Turken die daar al meer dan 250 jaar de dienst uitmaken. Vanaf het begin wordt de militaire operatie gekenmerkt door mislukkingen. Op 1 augustus 1798 vernietigt de Engelse marine onder admiraal Nelson de 400 schepen van de Franse vloot. Aan de in eerste instantie succesvolle bezetting van het land moet een einde gemaakt worden na een reeks van rebellenopstanden, ziektes en epidemieën. | ||
Niettemin
laat Napoleon zich, terug in het vaderland, huldigen als de bedwingen
van Egypte en een ware Egyptomanie breekt uit, waarvan de sporen in
Frankrijk nog altijd te zien zijn aan talloze bouwkundige ontwerpen,
interieurs en kunstnijverheid uit de vroege 19de eeuw.
Parallel aan de pogingen het Nijlgebied militair te onderwerpen begint ook het in de 24 delen van 'Description de I'Egypt' publiek gemaakt worden. Alleen al de omvang van deze publicatie maakt duidelijk dat het hier gaat om een werk met encyclopedische pretenties. Via de talloze afbeeldingen kan men voor het eerst grondig kennisnemen van oosterse kunst en cultuurhistorische monumenten. Voor veel kunstenaars is het een handboek, waaruit moeiteloos motieven en decoratieve patronen overgenomen kunnen worden. |
||
Dan begint een golf van reislustige particulieren richting het Nabije en
Midden-Oosten, waar zich ook schrijvers en beeldend kunstenaars bij
aansluiten. Gustave Flaubert, Guy de Maupassant, de gebroeders Goncourt,
Théophile Gautier, maar ook schilders als Eugène Delacroix zijn
prominente deelnemers aan Oriëntreizen, die na de inname van Algerije in
1830 in toenemende mate ook naar Noordwest- Afrika voeren. Ook voor
Henri Matisse zal de ontmoeting met de islamitische cultuur in Algerije
(1906) en Marokko (1911) een belangrijke artistieke inspiratiebron
vormen.
De vele reisberichten en dagboeken informeren niet alleen over de feitelijke indrukken, maar ook over de vooroordelen van de auteurs. Opvallend is de bewondering voor de oude, hoogontwikkelde culturen, die gepaard gaat met geringschatting van de eigentijdse Islamitische samenleving, die wordt gezien als ongeciviliseerd en oninteressant. |
||
|
||
Pas in 1852 bekommert Gérard de Nerval (1808- 1855) zich in zijn reisverslag Voyage en Orient om authenticiteit. Het gevolg is een diepe desillusie: 'Koninkrijk na koninkrijk, provincie na provincie, de mooiste helft van het universum ben ik al kwijt, en straks zal ik niet meer weten waar mijn dromen nog een toevlucht kunnen vinden', schrijft De Nerval aan zijn vriend Théophile Gautier, de schilder en schrijver. De oosterse fantasieën, die een vaak zinnelijk, bedwelmend en sprookjesachtig beeld schiepen, blijken in niets te kloppen met de harde realiteit van een in toenemende mate gekolonialiseerde samenleving. Men hanteert allerlei strategieën om met die kloof tussen fictie en feiten om te gaan. Als Gautier een paar jaar later zelf door Egypte reist, verblijft hij uitsluitend in eersteklas hotels en kiest vanaf de eerste dag voor een puur toeristisch perspectief van waaruit hij land en mensen kan zien als een sfeervol, romantisch en artistiek inspirerend decor. Anderen proberen juist de weg van de aanpassing: sommigen hullen zich, zoals De Nerval doet, op hun reizen in oriëntaalse kleding, anderen gaan zelfs helemaal tot de islam over. In alle gevallen lijkt de omgang met de exotische cultuur, de vreemde rituelen en de als onberekenbaar gevoelde mentaliteit problematisch geweest te zijn. |
||
Ambivalent
is ook de manier waarop de schilderkunst zich de oosterse thema's eigen
maakt. In het algemeen zijn schilderijen 'á la turque' de hele 19de
eeuw erg in trek en worden goed verkocht, zodat een menigte schilders
zich toelegt op 'typisch oosterse' motieven. Het vertrekpunt is een
kunsthistorisch vacuüm: omdat de Islam iedere afbeelding van mens en
dier verbiedt, zijn er geen Islamitische voorbeelden om de Europese
fantasie van 'de Oriënt' te relativeren. Dus projecteren kunstenaars
beelden van ongebreidelde passie in de populaire jachttaferelen, maar
ook in de uitbeeldingen van wulpse haremdames die zich zogenaamd
onbespied in erotische ongegeneerdheid uitrekken.
Courbet De slaap. 1866 |
||
In
de jaren zeventig dringt de algemene tendens naar realisme ook door in
de oriëntalistische schilderkunst. Het wordt vanzelfsprekend dat
architectuur, klederdracht, fysionomie en landschap correct moeten
worden weergegeven. Zelf een Oriëntreis maken kan dan heel nuttig
zijn.
Het eerste artistieke hoogtepunt zijn de schetsen van Eugène Delacroix, die al in 1832 op rondreis door Marokko ontstaan zijn. Maar die vermeende objectiviteit is in veel gevallen slechts schijnbaar: ook hier zoekt en selecteert de Europese blik exotische motieven, waarmee de thuisomgeving van de verzamelaar sfeervol opgesierd kan worden. Het begrijpen van het vreemde en de vreemde volken vanuit hun eigen omstandigheden, blijft daarmee een schone belofte. E. Delacroix
|