De man met de slingerpas

Zowel volkenkundigen als fotografen hebben in de negentiende eeuw in belangrijke mate bijgedragen aan de beeldvorming van de mens uit de koloniën en overige niet-Europese landen. De primitieve inheemse volkeren leefden immers volgens de de leiders van de westerse naties nog in de kindertijd van de mens, en het behoorde tot de taak van de blanken om hun de zegeningen van de beschaving bij te brengen.

De fotografie bood de mogelijkheid om de mens en zijn cultuur in verschillende facetten te bestuderen. In de voetsporen van de westerse bestuurders trokken al snel fotografen naar de overheerste gebieden. Naast foto's van landschappen, stadsgezichten, oude monumenten, inheemse gewassen, het leven van de blanke kolonialen en de nieuw aangelegde infrastructuur (industrie, spoorwegen, bruggen) maakten zij duizenden portretten van volkstypen of inheemse typen. Deze foto's werden verzameld door westerse bestuursambtenaren, plantagehouders en legerofficieren als herinnering aan hun verblijf in de tropen. Ook etnografen kochten of maakten zelf portretten van de inheemse bevolking ten behoeve van hun wetenschappelijk onderzoek.

   

De Franse antropoloog Bonaparte maakte de linker foto. Hij vertelt er het volgende bij

de man heet Kojo-A-Slen-Gri, wat 'de man met de slingerpas' betekent. Hij is 45 jaar oud , is sterk gebouwd en is van nature vrolijk. Zijn huid is op traditionele wijze getatoeeerd. Hij heeft 2 vrouwen, die het land bewerken. 

De oorspronkelijke bewoners van de niet-Europese gebieden werden door antropologen en fotografen op tal van manieren in beeld gebracht. Daarbij werden verschillende vormen van portretfotografie gehanteerd:
  • De Franse volkenkundige Paul Broca heeft in 1865 een codering voor antropometrische fotografie opgesteld. Broca meende dat de portretten zo nuchter en zakelijk mogelijk moesten zijn. Er mocht geen gelaatsuitdrukking of gemoedstoestand worden weergegeven, wel sieraden en andere opschik die karakteristiek waren voor een bepaalde stam of cultuur. Op deze manier leenden fotoportretten van niet-westerse volkeren zich het best voor een vergelijkend onderzoek.
  • Volgens de fransman Bertillon echter, moest de fotograaf tot achter de uiterlijke schijn doordringen om zo de fysionomische expressie van zijn onderwerp te kunnen lezen. Hij wilde de gevoelens van onverschilligheid of emotionaliteit die het gelaat op dat moment toonde, zichtbaar maken. De identificatie, het doel van de antropologische fotografie, bestond niet alleen uit het herkennen van een gezicht, maar ook uit het lezen van de ziel van de geportretteerde. Na bestudering van de gelaatstrekken was het mogelijk om tot de diepste lagen van een persoonlijkheid door te dringen en in het gezicht de bedreiging van afwijkend sociaal gedrag of een teken van wildheid te herkennen. Bij de rechtspraak paste men ook deze manier van fotografen toe.

Het is interessant om het  'documentair-registrerende' portret (links boven) te vergelijken met een tweede - in pose en belichting veel esthetischer - studioportret van een Surinamer (rechts boven). Deze foto werd in Amsterdam gemaakt door een onbekende fotograaf. De Surinamer  poseert hier met pijl en boog tegen de achtergrond van een exotisch junglelandschap, geschilderd op een linnen doek. De academische houding van de halfnaakte Surinamer is afgeleid van de klassieke Griekse beeldhouwkunst. In dit portret lijkt de fotograaf te hebben teruggegrepen op het achttiende-eeuwse Verlichtingsideaal van de edele wilde, die in harmonie met de natuur en in een paradijselijke onschuld leefde. Deze 'verlichte' kijk op de mensheid staat in schril contrast met het negentiende-eeuwse beeld van de inboorling die volgens de nieuwe opvatting van de antropologie op de ladder van de mensheid moest worden geplaatst naar gelang het stadium van zijn ontwikkeling.

In de houtgravures die in negentiende-eeuwse tijdschriften verschenen, werden de inheemse bewoners van de niet-Europese landen vaak afgebeeld als curiosa en als representanten van een verdwijnende cultuur die boeiden om hun uiterlijke verschillen met westerlingen. De fotografie bood als geen ander medium de mogelijkheid om in het type de abstracte essentie van de menselijke verscheidenheid zichtbaar te maken.

Westerse fotografen en antropologen hebben in de tweede helft van de negentiende eeuw op zeer uiteenlopende wijzen de oorspronkelijke bewoners van de koloniën en niet-westerse lan- den in beeld gebracht. Het binnen de wetenschap van de volkenkunde toegepaste 'identiteits- portret', dat wordt gekenmerkt door een documentair-registrerende benadering, stond lijnrecht tegenover de romantisch-esthetische visie van studiofotografen.

De fotografie kwam in de koloniën tot ontwikkeling tijdens de hoogtijdagen van het imperialisme dat zich baseerde op theorieën over rassenonderscheid. Het medium stelde de westerse wetenschappelijke onderzoeker in staat om zijn niet-westerse medemens in de tijdloze ruimte van de fotostudio en geïsoleerd van zijn natuurlijke omgeving te fotograferen, vervolgens te bestuderen en naar soort in te delen. Waar de Europese burgerij de fotografie vanaf haar uitvinding toejuichte, omdat het haar de mogelijkheid bood om zich door middel van een visite-kaartportret een identiteit aan te meten, werd bij opnamen van niet-westerse mensen juist hun individualiteit ontkend of verhuld in exotische kleding of een academische pose en werden ze weergegeven als representant van een type.

02/21/2001  last update 02/04/2010   


Geraadpleegde bronnen oa  Een nieuwe kunst;  fotografie in de 19de eeuw. Amsterdam 1996. Voor collega's: een beperkt aantal is nog te koop bij de Slegte.  Blz 139 ev Volkenkunde en volkstypen. Rik Suermondt Dit boek is aanwezig in de mediatheek en goed te gebruiken voor een profielwerkstuk over fotografie.