Edmond en Jules de Goncourt

In het dagboek van de gebroeders Edmond en Jules de Goncourt, dat van 1851 tot 1896 is bijgehouden, komen enkele wereldtentoonstellingen ter sprake.

Edmond blijkt bijzonder te worden geboeid door het exotische element dat Parijs is binnengehaald, maar tegelijk is hij niet vrij van een wat benepen burgerlijkheid. Hij is in dat opzicht niet de enige. De manier waarop het schrijversgezelschap, dat op 2 juli de Eiffeltoren bezoekt, over Javaanse vrouwen spreekt, getuigt nu niet direct van een kosmopolitische mentaliteit.

DINSDAG 2 JULI 1889

Vanavond diner op het platform van de Eiffeltoren met de Charpentiers, de Hermants, de Dayots, de Zola's, enzovoort. Toen we met de lift omhooggingen, had ik in mijn maagholte een gevoel als op een schip dat zee kiest, maar er was geen sprake van enige duizeligheid. Daar in de hoogte een gewaarwording - die veel verder gaat dan men zich op de begane grond kan voorstellen - van de grootheid, de uitgestrektheid, de Babylonische onmetelijkheid van Parijs en, in het licht van de ondergaande zon, stukken gebouw die de kleur hebben van Romeinse natuursteen en dan te midden van de grote rustige lijnen van de horizon, het plotselinge oprijzen en de schilderachtige uitsnijding, in de hemel, van de heuvel van Montmartre, die in de avondschemering lijkt op een grote feestelijk verlichte ruïne.

We spreken over de Javaanse vrouwen en als ik het heb over hun wat afstotende gelige gezethéid, zegt, Zola: 'Die dikte heeft iets weeks, wat je niet vindt in de Europese dikte, en aan het eind van zijn woorden masseert hij stevig zijn neus, die onder zijn zinnelijk bewegende vingers op een stuk gummi lijkt.

Het is een heel bijzondere sensatie te voet naar beneden te gaan, zoiets als een duik in de oneindigheid, de sensatie in het donker de opengewerkte treden af te dalen, niet hier en daar iets wat lijkt op sprongen in de onbegrensde ruimte en waar je net een mier bent die langs het touwwerk van een zeilschip naar beneden komt, maar waarvan de touwen dan van ijzer zijn.

En zo zijn we weer in de rue du Caire, waar 's avonds heel de losbandige nieuwsgierigheid van Parijs samenkomt, de rue du Caire met zijn obscene ezeldrijvers, met zijn lange Afrikanen in zinnelijke houdingen, die hun begerige blikken over de langskomende vrouwen laten gaan, met die verhitte bevolking, die je doet denken aan katten die op gloeiende houtskool pissen.

En we besluiten de avond in de straatcafés en drinken dadelbrandewijn, zeer geamuseerd door onze aantrekkelijke tolk, Ntme Dayot, die Arabisch spreekt als de dochter van een Arabier, wat ze ook is, en die met de caféhouders praat en ons deze daardoor in heel hun exotisme laat zien.

ZATERDAG 14 SEPTEMBER
Het is een onaangenaam traject, het oostelijke lijntje van de Wereldtentoonstelling. De eersteklas coupé is helemaal bezet met Duitsers, die zich even ongemanierd betonen als Engelsen op reis met iets joviaals, dat het misschien nog onaangenamer maakt.
DINSDAG 15 OKTOBER

Op de Tentoonstelling: Oude kunstvoorwerpen uit Cambodja. Monsters met vogelbekken die uit de tijd van de plesiosauriërs lijken te stammen, sfinxen met hondenkoppen, olifanten die eruitzien als vreemde slakken, griffioenen die lijken op de woeste krullen van een waanzinnig geworden reuzen kalligraaf. En te midden van versieringen van pauwenstaarten, van oogvormige vlekken op veren, die godheden met hun vele armen, de voor wagens gespannen mensen met hun verontrustende gebarenspel, de danseressen in de vorm van foetussen met tiaräs op het hoofd en een heliogabaleske lach........0; die lach op die monden met lippen zoals men ze ziet op antieke maskers! En dan nog die hoofden die lijken op vleermuisvleugels met die lome en gelukkige schaduw onder hun gesloten oogleden en de zinnelijk platte vorm van hun neus, die als het ware de genotvolle rust beleven van een man die in zijn sluimer een nachtelijke zaadlozing heeft.. Heel die stenen wereld heeft van een zinsbegoocheling, iets wat je een ogenblik uit je eigen tijd en je eigen menszijn haalt.

Wereldtentoonstelling Parijs 1878

Zaterdag 18 februari 1877

Het is merkwaardig, zo'n revolutie als de Japanse kunst heeft teweeggebracht bij een volk dat op artistiek gebied volstrekt onderworpen was aan de Griekse symmetrie, en dat zich nu plotseling hartstochtelijk is gaan interesseren voor een bord met een bloem die niet meer precies in het midden staat, voor een stof waarvan de harmonie niet meer bestaat uit overgangen naar halve tinten, maar slechts uit het op een geraffineerde wijze naast elkaar plaatsen van zuivere, heldere kleuren....

Wie zou twintig jaar geleden een vrouw in een gele jurk hebben durven schilderen. Dat heeft men pas kunnen doen na de Japanse Salomé van Regnault. En dat eigenmachtig invoeren in de Europese manier van zien, van die keizerlijke kleuren uit het Verre Oosten, is een ware revolutie in het kleurengamma van schilderkunst en mode.

Zondag 20 december 1885
Bij de Japanners is de kunstnijverheid al in zo hoge mate kunst, dat er bij hen niet, zoals bij ons, die duidelijke scheidslijn bestaat tussen nijverheid en kunst, bijvoorbeeld tussen een schrijnwerker en een schilder.
Woensdag 17 februari 1892

Terwijl hij de grote houtsneden aan het doorbladeren was die Hokusai van de berg Fuji heeft gemaakt, zei Manzi: 'Kijk, daar heb je de grote gele vlakken van Monet'. En hij had gelijk. Want het is onvoldoende bekend wat onze hedendaagse landschapsschilders van die prenten hebben overgenomen, en vooral Monet, die ik dikwijls bij Bing tegenkom op het kleine zolderkamertje met Japanse prenten.

Samenstelling bronmateriaal ten behoeve van het nieuwe vak ckv-2 uit het profiel cultuur en maatschappij voor havo en atheneum.  Meewerken aan deze site? Opsturen via e-mail is voldoende. 

Is er zonder uw toestemming en zonder bronvermelding gebruik gemaakt van uw teksten? Onze verontschuldigingen hierover. Laat het ons weten en wij geven een juiste bronvermelding of halen het materiaal van internet. Een financiele vergoeding kunnen wij niet geven

02/04/2010 update