Het was voor kunstenaars van groot belang om op de tentoonstelling van de Salon te worden toegelaten, en bovendien om - wanneer deze eerste barrière was genomen - een goede plaats te krijgen in de expositieruimte. In de negentiende eeuw werd bij een presentatie van schilderijen de gehele wand gebruikt. Schilders, die het troffen dat hun werk tegen het plafond aan werd geplaatst, bleven letterlijk buiten het gezichtsveld van het publiek. Talrijk zijn de brieven en verzoekschriften, zelfs van zeer bekende kunstenaars, aan de Directeur des Beaux-Arts met de vraag om een betere plaatsing van hun kunstwerken, al dan niet vergezeld van vleierijen of dreigementen.

Veel slechter af waren natuurlijk die kunstenaars van wie de inzending voor de Salon werd geweigerd. Hun werk werd gemerkt met een stempel, waardoor het vrijwel onverkoopbaar werd. Een kunstenaar die vaak werd geweigerd, kon gemakkelijk in een artistiek of maatschappelijk isolement raken.

Van de Nederlandse kunstenaar Jongkind gaat het verhaal dat hij een van zijn landschappen, waarvoor hij juist een koper had gevonden, terug moest nemen omdat het werk inmiddels geweigerd was op de Parijse Salon.

Een van de begaafdste landschapschilders van de School van Barbizon, Théodore Rousseau, was zo vaak geweigerd door de jury van de Salon, dat hij de twijfelachtige eretitel 'Le grand refusé' kreeg toebedeeld.