Friedrich von Schelling (1775 - 1854) |
Natuurfilosoof, wiens ideeën grote invloed hadden in de
latere fase van de Romantiek. Citaat: Er is vaak getracht de positie van de kunstenaar met
betrekking tot de natuur te verhelderen door aan te voeren dat kunst, om
kunst te zijn, eerst zichzelf van de natuur moet terugtrekken en alleen in
de uiteindelijke perfectie daar naar terug moet keren.
De ware betekenis van deze bewering kan, zo schijnt het ons
geen andere zijn dan deze - dat in alle zaken in de natuur, het levendige
idee zich alleen blindelings werkzaam betoont; als hetzelfde het geval zou
zijn in de kunstenaar, zou hij in niets zich onderscheiden van de natuur.
Maar zou hij zich gewetensvol geheel trachten ondergeschikt
te maken aan het feitelijke en met slaafse getrouwheid het al bestaande
weergeven, dan zou hij lege maskers maken, geen kunstwerken.
Hij moet daarom zichzelf terugtrekken van het product, van
het schepsel, maar dit slechts om zichzelf tot scheppende energie te
verheffen en hen naar de geest te vatten.
Aldus stijgt hij op naar het rijk de pure ideeën; Hij doet
afstand van het schepsel om het met duizendvoudige interest terug te
winnen en in deze zin terug te keren naar de natuur. Deze geest van de
natuur, werkzaam in de kern der dingen en slechts bij wijze van symbolen
sprekend door vorm en gestalte, moet de kunstenaar ijverig volgen; en
alleen voorzover hij dit met het navolgen van het leven zelf te pakken
krijgt, heeft hij zelf iets oprechts voortgebracht. Want werken,
voortgebracht door opeenhoping, zelfs van op zichzelf schone vormen,
zouden toch ontbloot zijn van elke schoonheid, daar datgene, waardoor het
werk als geheel werkelijk schoon is, niet louter vorm kan zijn. Het staat
boven de vorm, het is de essentie, het universele, de aanblik en de
uitdrukking van de daarin aanwezige geest der natuur.
|
Nu kan het nauwelijks
aan twijfel onderhevig zijn, wat men moet denken van het zogenaamde
idealiseren van de natuur in de kunst, die zo algemeen geëist wordt.
Deze eis schijnt voort te komen uit een manier van denken, volgens welke
het niet gaat om waarheid, schoonheid of goedheid, maar om precies het
tegenovergestelde. Was waar het om gaat, inderdaad tegengesteld aan
waarheid en schoonheid, dan zou het voor de kunstenaar noodzakelijk zijn,
niet om het te verheffen of te idealiseren, maar om het kwijt te raken en
te vernietigen, om iets
wel waars en schoons
te scheppen. Maar hoe zou het kunnen gaan om iets anders dan om het ware?
En wat is schoonheid anders dan ten volle volledig te zijn?
|
Als volgens de opmerking van een scherpzinnig criticus elke
vorm van groei in de natuur slechts een moment van waarlijk volledige
schoonheid kent, mogen wij eveneens zeggen dat deze slechts een moment van
volledig bestaan kent. In dit moment is het, wat het in alle eeuwigheid
is; behalve dit moment, kent het slechts een komen tot en verdwijnen uit
het bestaan. De kunst , die het ding in dat moment weergeeft, maakt het
los van de tijd en brengt het tot zijn zuivere wezen en voor de
eeuwigheid.
02-02-2010 Vaklokaal CKV-2 |