Voici la democratie dans l'art

Met de Salons was voor het eerst in de geschiedenis van Frankrijk een groot publiek in de gelegenheid zelf kennis te nemen van de bezienswaardigheden waar 'men' het over had. Niet alleen de betere burgerij, maar een publiek van werklieden, boeren en middenstanders ging op pad. Immers, bioscopen, pretparken noch voetbalstadions deden de attractie van de kunsttentoonstelling concurrentie aan.

Het succes van de Franse Salon was dan ook bovenal een publiek succes: tienduizenden bezoekers per dag kwamen kijken hoe het er met de kunst voorstond. Die publieke belangstelling werd beschouwd als een gemengde zegen. Voor de kunstenaars leidde het tot een goede verkoop en dus een bestaansgrond. Maar de smaakbepalende elite sprak graag zijn haat en minachting uit tegen al dat klootjesvolk.

Vanaf het begin van de 19de eeuw hebben de fijne geesten (zoals een Franse auteur het uitdrukt) een zuinig mondje getrokken over de massale belangstelling voor de Salon. Allereerst omdat natuurlijk niet kunstmin de menigte in beweging zette, maar nieuwsgierigheid, sensatiezucht zelfs. Het volk kwam om te kijken naar de kleurrijke historiestukken en de weelderige naakten, de knusse tafereeltjes en de dramatische scènes op de schilderijen. Wie had zulke dingen eerder gezien? De meeste mensen kregen zelden of nooit schilderijen onder ogen, hooguit reprodukties in kranten en tijdschriften.
De gemengde gevoelens jegens het grote, naïeve publiek, dat oneerbiedig ginnegapt over voorstellingen die het niet begrijpt, of vindt dat de dame op die rots precies juffrouw Jans van de overkant is, waren een vast bijverschijnsel van de Salons. Om hun lezers te vermaken tekenden journalisten de gesprekken van de boertjes-van-buuten op. Oubollige beschrijvingen als deze waren geliefd in de populaire pers. Zoals de onderstaande beschrijving:

DSC00348.JPG (312871 bytes) DSC00350.JPG (270489 bytes)

-'Kijk, een portret van Venus, da's een oude koningin!'

-'Ga weg, een koningin! Nakend als een wurm! Die had toch wel geld om zich aan te kleden? Een belediging hoor.'

-'ja maar mens, zo was de mode in die tijd nou eenmaal!'

Zijn eigen kritiek, bijvoorbeeld op de academische beeldhouwers (zie de 2 voorbeelden) in de Salon van 1886, weet de schrijver de Maupassant op tamelijk hilarische wijze te larderen met een beschrijving van de domheid van het kijkerspubliek. Wat beeldhouwers doen, schrijft hij, is even simpel als het werk van de bakker. Dag in, dag uit vormen zij van marmer, gips of klei een man of een vrouw, altijd dezelfde, in twee of drie geijkte poses. Niets lijkt minder op een levend mens dan een gebeeldhouwd mens. Maar het publiek is onder de indruk. Het loopt langs deze gebeeldhouwde eenvormigheid en prevelt voldaan: 'Wat is een mens toch iets moois!'

'Maar kijk dan eens naar jezelf, imbeciel,' tiert Maupassant, 'bekijk je vrouw, je dochtertje zoon, je vader, je moeder, je meid, je buurman. Heeft een van hen benen en armen zoals die beelden? Bekijk de mensen op straat, ga naar het zwembad, denk aan de mooiste meisjes die je ooit hebt gezien - lijken ze op die Venussen?'

Nieuwe groepen mensen komen in de 19de eeuw in aanraking met kunst en cultuur en gaan daarin - dat geldt althans voor de bourgeois - een steeds belangrijker rol spelen. Frankrijk is na 1830 het eerste Europese land waar de bourgeoisie zich in een sleutelpositie bevindt. Zelfs de koning is in de juli monarchie een bourgeois: Louis-Philippe, de veelbespotte 'burgerkoning'. Charles Baudelaire zet zich in het voorwoord bij zijn Salonkritieken af tegen het kennelijk al gangbare verguizen van de bourgeois. 'Wat betreft die onbeschaamde term bourgeois,' schrijft hij in 1845, 'wij delen geenszins de vooroordelen daartegen van onze grote artistieke kunstbroeders. En in 1846: 'Bourgeois, gij - koning, wetgever, zakenman - hebt collecties, musea, galeries gesticht. U bent de natuurlijke bondgenoten van de kunst.'
Een voorbeeld waarbij het nieuwe publiek ook doordrong in het grote historiestuk zoals dat op de Salon altijd aanwezig was geweest, is Courbets monumentale Enterrement á Ornans (Begrafenis te Ornans). Voor het eerst waren op een doek van zo'n panoramische opzet - het was zeven meter breed - eenvoudige mensen, boeren en buitenlui afgebeeld.

'Voici la democratie dans l'art,' schreef de criticus Francois Sabatier-Ungher toen het schilderij in 1851 op de Salon in het Palais Royal te zien was, en je krijgt de indruk dat hij dat letterlijk bedoelt. De 46 figuren op de Enterrement waren stuk voor stuk portretten van inwoners van Courbets geboorteplaats Ornans - aan het begin van deze eeuw konden bejaarden in dat dorp in de Jura nog hun namen noemen. Eerst was men in Ornans nogal trots op het werk waar heel Parijs over sprak. Maar toen de kritiek fel bleek te zijn, vond men het allengs minder leuk. De openbare aanklager Proudhon, rechts van het midden afgebeeld vóór de dikke burgemeester, vreesde zelfs voor zijn loopbaan en eiste dat de schilder hem zou uitwissen.

Door de kritiek werd Courbets schilderij gezien als een proclamatie van de democratische beginselen, een tegenhanger van het spectaculaire historiestuk van Thomas Couture dat vier jaar eerder in de Salon had gehangen. Dát schilderij Les Romains de la décadence, was een Veronese-achtig tableau van weelde en verval geweest ~ Courbet stelde daar tegenover de eerlijkheid en de eenvoud van zijn eigen dorpsgenoten.
Kunst betekent iets heel verschillends voor de schilder en de ambtenaar, de kleine man en de grote burger. De eeuwige zigzagbeweging tussen sensatie en verstilling, tussen snobisme en antisnobisine waaraan alle kunst onderhevig is, werd door de sociale veranderingen in de vorige eeuw veel ingewikkelder dan tevoren.

Zodra iemand zich 'kunstenaar' noemt, en daarmee een verschil aanlegt tussen hemzelf en de gewone mensen, is wederzijds begrip eigenlijk al uitgesloten - en als die tegenstelling zich afspeelt op zo'n zichtbaar toneel als dat van de Salons, wordt zij er alleen maar scherper van.

Hoe tweeslachtig, zelfs argwanend de verhouding tussen artiesten en publiek kon zijn, wordt prachtig uitgedrukt in een gefingeerd dialoogje tussen twee omstreden meesters in een satirische blad in juni 1865:

- Mijn beste Courbet!

- Mijn beste Manet.

- Zo, de tentoonstelling is weer afgelopen. Wat hebben we ons vrolijk gemaakt om dat achterlijke' publiek!

- Ach! Mijn vriend, zij hebben zich ook niet onbetuigd gelaten!

Samenstelling bronmateriaal ten behoeve van het nieuwe vak ckv-1en 2 voor havo en atheneum.  Meewerken aan deze site? Opsturen via e-mail is voldoende. Bron De kunst en het publiek. Ileen Montijn. Kunstschrift 1995/3 Foto's beeldhouwwerken Museum d'Orsay H Baggen

Is er zonder uw toestemming en zonder bronvermelding gebruik gemaakt van uw teksten? Onze verontschuldigingen hierover. Laat het ons weten en wij geven een juiste bronvermelding of halen het materiaal van internet. Een financiele vergoeding kunnen wij niet geven


02/02/2010 update