![]() |
Vincent van Gogh
(1853-1890) Hij schreef honderden brieven aan zijn broer Theo. Daarin vertelt hij hoe hij door het bestuderen van de Japanse prentkunst en het lezen van boeken over Japan als het ware door de ogen van de Japanse kunstenaars ging kijken. |
|
Heel deze overdadige en frisse natuur droeg het stempel van het vreemd Japanse; dat stak in de ietwat bizarre bergspitsen en, als je het zo kunt zeggen, in de onwaarschijnlijkheid van bepaalde, te mooie dingen. Bomen waren geschikt tot boeketten, met dezelfde preciese gratie als op lakschalen. Grote rotsen rezen recht omhoog, in overdreven standen, naast ronde heuvels met zachte vormen, bedekt met malse weiden: niet bij elkaar passende landschapselementen bevonden zich in elkaars nabijheid, zoals bij kunstmatig aangelegde plekken het geval is. Op dit ogenblik heb ik een zeer bekoorlijke indruk van Japan; ik heb het gevoel dat ik midden in dit kleine wereldje gestapt ben, het kunstmatige wereldje van mijn verbeelding, dat ik al kende van lak- en porseleinbeschilderingen. Dat is zo prachtig! Die drie kleine zittende vrouwen, gracieus, bevallig, met hun spleetogen, hun mooie opgestoken haar met grote linten, dat glad is alsof het gelakt is; - en dat kleine serviesgoed op de grond; - en dat vanaf de veranda half zichtbare landschap, deze pagode hoog genesteld op de wolken; - en deze verfijndheid die overal is te vinden, zelfs in de (gewone) dingen. |
||
|
||
Vincent van Gogh.
Brief aan zijn broer Theo
|