Ontwikkeling van het weven en primitieve weefgetouwen.

A vorm van halfweven. De terugkerende handeling voor de inslag wordt vereenvoudigd d.m.v..houten weefmes en weefboog: om een gespleten stok, die door twee stokjes wordt opengehouden, is een ketting gespannen. Hier wordt een afgeplatte stok (weefmes) ingelegd, die even en oneven kettingdraden scheidt. Door de stok omhoog te zetten ontstaat een"vakopening", waardoorde inslagdraad wordt gelegd. De tegenovergestelde"vakopening" daarentegen moet met de hand, met behulp van een vlechtnaald, tot stand worden gebracht (z.g. kettingvlechten).

b, c, d: staande kettinggewichtenweefstoel: de oneven kettingdraden lopen over de kettingboom heen; de even draden lopen eronder door. De gewichten (van steen of klei) houden de draden op spanning.

Door de uitvinding van de lussenstok of hevelstok is de belangrijke stap van halfweven naar weven tot stand gebracht.

De even kettingdraden zijn door de koordlussen verbonden aan de stok. Door deze stok omhoog te halen en over de twee vorkvormige stokjes heen te leggen, ontstaat een vakopening. Door vervolgens de stok terug te leggen op het raam, voor de twee stokjes, ontstaat de tegenovergestelde vakopening (zie schema c en d).

Het weven gaat van boven naar beneden. (Voor verdere technische weef-ontwikkelingen: zie 6 a).

Voorbeelden van vlechtwerk, tapijtweven en basisbindingen.

A: diagonaal vlechtwerk-,

b en

c: recht vlechtwerk;

d, e en f: "hachure" tapijtweeftechniek: hierbij grijpen verschillende kleuren in elkaar; g: linnenbinding;

h: keper- of atlasbinding;

i: satijnbinding.