Joseph Beuys (1921-). "Attributen van een optocht", ± 1969, Duitsland.

Vilten mantels op elkaar gestapeld, koperen buizen en houten wandelstokken liggen in de vorm van een cirkelsegment op de vloer. Beuys is vanaf 1961 betrokken bij de fluxusbeweging en bij alle"revolutionaire" akties die in dit kader ontstonden.

Hierbij was niet het kunstprodukt belangrijk, maar wel de eenmalige aktie, de performance of happening (overigens is dit fenomeen een ,uitvinding'' van de Amerikaan Allan Kaprow). Een soort theater. Een ritueel waarbij de toeschouwer niet langer afstandelijk kunst beschouwt, maar er tot zijn nek in wordt betrokken. Resten van dergelijke akties en performances bleven in het museum of de galerie achter; als kommentaar achteraf, als sporen, als rituele, magische overblijfsels.

Als KUNST dus. Want hoe moest het kunstbedrijf anders greep krijgen op dergelijke ongrijpbare bewegingen? (vgl. in dit verband ook het werk van Hesse, 137, 138, Christo, 135, 136, Abakanowicz, 113).

Beuys wordt in deze kringen het grote orakel, de grote magiër en theoreticus. In de loop van de tweede helft van de jaren zestig wordt zijn politieke en maatschappelijke geëngageerdheid steeds groter.

Zijn materiaalgebruik is spreekwoordelijk geworden voor zijn werk. Door deze materialen telkens weer te gebruiken, ontstaat een soort rituele bezwering. Vet, boter, koper, vilt en honing zijn symbolen voor bestaansvoorwaarden en tevens materialiseringen van een wereldbeeld: de wereld van Beuys. De invloed van Beuys op de kunst van de jaren zeventig en tachtig is enorm groot, niet altijd direkt herleidbaar, maar eerder qua mentaliteit herkenbaar.

Kunstrnuseum, Basel, Zwitserland.