![]() |
BRONNENBUNDELS |
Albrecht Dürer In 1525 verscheen te Nurnberg Dürers 'Vnderweysung der Messung mit den Zirckel,und Richtscheyt, in Linien, ebnen unnd gantzen Corporen'. Het heldere, goed leesbare en bovendien niet in het Latijn maar in het Duits geschreven boek was speciaal bestemd voor Dürers kunstbroeders. Slechts enkele pagina's handelen over perspectief, dat door Dürer eenvoudigweg als 'durchsehen' (doorzicht) wordt aangeduid. Dat gedeelte eindigt met een beschrijving van hulpmiddelen bij het tekenen in perspectief. Dürer illustreert zijn methoden met houtsneden. |
Uit: Jos de Meyere en Hette Weyma, Anamorfosen. Bloemendaal 1989 | |
Albrecht Dürer,
De tekenaar van de liggende vrouw, ca. 1525. Houtsnede |
|
|
Op de houtsnede 'De tekenaar van de liggende vrouw' kijkt de tekenaar door een vizier naar zijn model. Tussen hen in is een raam aangebracht dat in gelijke vakken is verdeeld. De kunstenaar brengt datgene wat hij in deze kwadratuur ziet, over op een blad dat voorzien is van vakjes die corresponderen met die op het raam.'Perspectief', aldus Dürer, 'is niets anders dan het bekijken van een voorwerp door een glasplaat waarop het onderwerp dat zich achter het glas bevindt, wordt vastgelegd. Die uitspraak had Dürer niet van zichzelf. Da Vinci had al vóór Dürer beweerd dat een schilderij vergelijkbaar was met een raam dat uitzicht biedt op een stukje van de wereld. Dürers tekenapparaat, of beter gezegd Dürers perspectiefraam had één groot nadeel: het was alleen geschikt om bestaande situaties vast te leggen; voor de weergave van een fantasievoorstelling was het volstrekt onbruikbaar. In dit laatste geval was een kunstenaar verplicht om het perspectief te construeren. |
||
Uit: Jaap Bolten, Dutch and Flemish Drawing Books. Landau 1985 |
De 'Vier Bücher von menschlicher Proportion' verschenen in 1528 posthuum. Dürers bemoeienissen met de proportieleer resulteerden in de meest uitgebreide onderneming op dit gebied door enig kunstenaar en markeren het hoogtepunt in de theoretische ontwikkeling. Na zijn weinig succesvolle poging om, nog voor zijn eerste bezoek aan Italië, alle geheimen van de menselijke verhoudigen aan de weet te komen bij Jacopo de' Barbari, die in 1500 bij keizer Maximiliaan in Neurenberg in dienst was, begon Dürer aan de lange weg van zijn eigen onderzoekingen. Aanvankelijk poogde hij de gegevens van Vitruvius toe te passen op verschillende klassieke standbeelden. Hij volgde echter de toen moderne, maar in wezen middeleeuwse methode van de geometrische constructie. Het verschil is dat Dürer die geometrische figuren kiest, die door hun vorm min of meer aansluiten bij het lichaamsdeel dat hij wilde tekenen. (...) |
|
Dürer keerde in 1507 met betere informatie (uit onbekende
bron) uit Italië terug. Hij heeft zeker kennis genomen van Alberti's
werkwijze om verhoudingen te meten. Het is echter niet duidelijk in hoeverre
Leonardo een rol kan hebben gespeeld in Dürers nieuw verworven kennis.
Een aantal tekeningen bevatten elementen die aan Leonardo doen denken
en men zegt dat Leonardo's voorbeeld Dürer in de richting heeft gedreven
van uitsluitend empirisch onderzoek naar afmetingen. In de vorm waarin
zij zijn uitgegeven tonen Dürers 'Vier Bucher von menschlicher Proportion'
hoe de schrijver zich heeft beziggehouden met het verzamelen van empirisch
verkregen verhoudingsgetallen, In de opdracht aan Willibald Pirckheimer
stelt Dürer dat hij uitsluitend zal spreken over de buitenste lijnen
van de vorm en de beelden en hoe die van punt naar punt moeten worden
getrokken, maar over de binnenlijnen geheel niet. Hetzelfde onderscheid
is in andere bewoordingen door Leonardo gemaakt.
|
||
In zijn eerste boek presenteert Dürer vijf typen van zowel mannelijke als vrouwelijke figuren, die in grootte variëren van zeven tot tien hoofdlengtes. De figuur van acht lengtes komt in twee varianten voor. Opvallend is dat Dürer dezelfde aandacht schenkt aan de verhoudingen van de vrouwelijke figuur als aan die van de man, terwijl in het algemeen de verhoudingen van de vrouw tamelijk nonchalant worden afgedaan als eenvoudige variaties op de mannelijke norm. Het eerste boek bevat ook maten van het hoofd, de voet en de hand alsook van het lichaam van een kind. De afmetingen worden altijd opgegeven in fracties van de totale lichaamslengte, overeenkomstig het principe van Vitruvius. In het tweede boek maakt Dürer echter gebruik van Alberti's exempeda 1). De voet van deze laatste wordt door Dürer als 'Messtab' of maatstaf beschreven, waarvan er zes gelijk zijn aan de totale lichaamslengte. De voet wordt verder onderverdeeld in tien 'Zalle' (Alberti's unceolae of duimen), die elk weer in 10 'Teile' (Alberti's minutae) zijn onderverdeeld. 1) zie Alberti* |
||
Men bespeurt in de spaarzame mededelingen van Dürer
de geweldige fascinatie voor het idee dat het beeld van de mens volgens
een canon' kon worden geconstrueerd. Dürer heeft in een onvoorstelbare
arbeidsinspanning duizenden en duizenden metingen verricht aan naakte
lichamen in de veronderstelling dat uit deze onoverzichtelijke hoeveelheid
van individuele menselijke voorkomens de volmaakte gestalte van de mens
zich zou aftekenen. Later heeft hij zich van dit idee afgekeerd met als
argument dat de mensen er vele verschillende meningen op na hielden en
dat zij nu eens de ene gestalte mooi vonden en dan weer aan een andere
de voorkeur gaven. (...) Het lijdt geen twijfel dat Dürer in de loop
van zijn leven niet alleen een veelomvattende kennis van de Italiaanse
kunsttheorie en proportieleer verwierf uit de geschriften van onder meer
Vitruvius, Alberti, Pacioli en Leonardo, maar dat hij in menig opzicht
de voltooier van al deze aanzetten en pogingen van de Italianen is geweest.
|
Uit: Franz Winzinger, Dürer. Hamburg 1971 |
|
|
Zijn 'Vier Bücher von menschlicher Proportion' werden
pas na zijn dood gedrukt maar ze werden door de eeuwen heen als leerboek
voor aankomende kunstenaars steeds weer herdrukt en vertaald. De proportieleer
maakt een droge, zelfs wat schoolmeesterachtige indruk als men er alleen
maar een soort ezelsbrug voor het modeltekenen in ziet. Maar de enorme
inspanning van Dürer is gebaseerd op de platonische overtuiging dat
achter de vertroebelde verschijningsvorm het absoluut schone schuil gaat
en dat dit meetbaar is en zelfs in een formule kan worden vervat. De grootste
opdracht van de kunstenaar is het zichtbaar maken van de absolute schoonheid.
Niets maakt de grootheid van deze man duidelijker dan het feit dat hij,
na zich ongelooflijk veel moeite te hebben getroost, toegeeft dat hij
in zijn opdracht niet is geslaagd: 'Wat echter de schoonheid uitmaakt,
weet ik niet'.
|