De beantwoording van die vraag bewoog zich
tussen twee polen:
- Het ene standpunt
was dat de schoonheid tot stand kon worden gebracht door een aantal
vaste regels, wetten en principes toe te passen.
- Het andere uiterste hield in dat de
schoonheidsverwezenlijking een bovennatuurlijke aangelegenheid was en
niet afhing van regels en wetten.
Overzien we de hele periode, dan bevond de
kunsttheorie zich doorgaans dichter bij de empirische pool - die we
wellicht meer aristotelisch mogen noemen ~ dan bij de, metafysische pool,
die meer platoons was. De meer empirische schoonheidsopvatting is als de
constante te beschouwen waar soms een meer metafysische conceptie van
schoonheid naast komt en deels over heen schuift.
|
Video
fragment Alberti
In hoeverre Alberti betrokken
was bij de bouwprojecten, laat zich moeilijk meer bepalen. De campanile (klokketoren)
van Ferrara zou zijn werk zijn, evenals deze bescheiden klassieke boog met
ruiterstandbeeld. In bijna elke Italiaanse Renaissance-stad liet Alberti
wel zijn sporen na.Hij was zelfs zo actief dat veel gebouwen nooit
voltooid zijn.
Dat neemt niet weg dat hij een belangrijk missionaris in kennis was.
Dankzij hem verrezen er grootschalige paleizen all'antica.
Hij brak een lans voor de grote kunstenaars.In een van zijn boeken verhief
hij het schilderen van ambacht tot Kunst. Alberti was architect,
impresario, criticus en theoreticus tegelijk. Hij was meer dan de som der
delen: de eerste echte Renaissance-mens.
|
|
De verbintenis tussen schoonheid en kunst
verkreeg een theoretische basis dank zij Leon Battista Alberti. Naast
ander werk op uiteenlopend gebied schreef Alberti drie traktaten over
respectievelijk
- de schilderkunst (De pictura, 1435, in
1436 door Alberti zelf vertaald in het Italiaans: Della pittura),
- de beeldhouwkunst (De statua,
gepubliceerd na 1464, maar waarschijnlijk veel eerder geschreven) en
- de architectuur (De
re aedificatoria, geschreven in 1450-1452 en postuum
gepubliceerd in 1485).
In deze drie geschriften werden een aantal
lijnen uitgezet die de kunsttheorie tot in de zeventiende eeuw zouden
bepalen.
|
Alberti en Brunelleschi hebben de wetmatigheden in de
perspectief niet ontdekt, want veel verschijnselen waren al bekend. Wel hebben
ze de kennis in een logische samenhang gebracht.
Alberti's bijdrage aan de perspectief als wetenschap is opgetekend in zijn
tractaat 'De Pictura' uit 1435. De 'costruzione legittima' of wel de 'beste
methode' zoals hij het zelf noemde, beschrijft wetenschappelijk de constructie
van een schaakbord of tegelvloer in perspectief. Tot dan toe was het
gebruikelijk om de grootte van vierkanten in een tegelvloer steeds met een derde
te verminderen.
|
Alberti's
methode berust op het volgende principe:
fig 1
In fig. 1 is het beeldviak (tafereel)
verticaal geplaatst. De grondlijn valt samen met de eerste naad van een
horizontale tegelvloer. Loodrecht op het beeldvlak of tafereel is een
ander verticaal vlak geplaatst waarin de punten V (verdwijn- of
vluchtpunt) en 0 (oogpunt van de beschouwen) liggen. De gezichtskegel
die bestaat uit de bundel lijnen die van de tegelvloer naar het oog 0
lopen wordt doorsneden door het beeldvlak. Deze doorsnede vormt het
perspectief van de tegelvloer. De orthogonalen (de lijnen die loodrecht
op het beeldvlak staan) moeten elkaar noodzakelijkerwijs snijden in V (verdwiinpunt).
fig 2
In fig. 2 is het verticale vlak dat door
V en 0 gaat omgeklapt in het beeldviak. Het punt 0 heet nu D
(distantiepunt) waarmee de afstand van het oog tot het beeldvlak wordt
aangegeven. De lijnen die de lichtstralen naar het oog (projectielijnen)
voorstellen vallen nu samen met de diagonalen van de vierkanten waaruit
blijkt dat de afstand van het verdwijnpunt naar het oog even groot is
als de afstand van het verdwijnpunt naar het distantiepunt. Alberti
geeft hiermee de wetenschappelijke verklaring voor de 'distantiepunt
methode' die Brunelleschi al gebruikte in zijn schildering van het
Baptisterium. Zijn uiteenzetting is niet overal duidelijk. Afberti was
zich daar ook van bewust want bij verontschuldigt zich hiervoor en wijt
het aan de nieuwigheid van de materie en aan de beknoptheid van zijn
commentaar.
- Allereerst een opmerking over het
kader, waarbinnen ik teken. Ik maak een rechthoek, zo groot als ik
wil, die ik beschouw als een open venster waardoorheen ik zie wat ik
wil schilderen.

- Hier bepaal ik naar believen de
afmetingen van de personen in mijn schilderij. Ik verdeel de lengte
van deze persoon in drie delen. Deze delen staan voor mij in
verhouding tot de maat die 'braccio' (el) heet, want als men het na
meet blijkt, dat de gemiddelde man drie el groot is. Met deze 'el'
verdeel ik de basislijn van de rechthoek in zoveel delen als
mogelijk is. Voor mij is deze grondlijn van de rechthoek
proportioneel met de dichtstbijzijnde dwarslijn (transversaal) en
van gelijke afstand op de tegelvloer.

- Vervolgens kies ik een punt binnen
deze rechthoek, waar het mij het beste lijkt, waarop de centrale
straal valt (het verdwijnpunt). Daarom wordt dit het 1centrale punt'
genoemd. Het punt is juist gekozen als het niet hoger boven de
basislijn van het vierkant ligt dan de hoogte van de man die ik daar
zou willen schilderen. Zodoende lijken zowel de beschouwen als de
geschilderde dingen zich op het zelfde vlak te bevinden. Ais het
centrale punt eenmaal zo is vastgelegd, trek ik rechte lijnen
hiervandaan naar iedere verdeling op de grondlijn van de rechthoek.
Deze getrokken lijnen, verlengd tot in het oneindige, laten mij zien
hoe iedere maat voor het oog verkleind wordt. Sommigen trekken
gewoonlijk hier een dwarslijn evenwijdig aan de basis van de
rechthoek. De afstand tussen die twee lijnen verdelen ze dan in drieën
en trekken dan op tweederde een nieuwe lijn. Zo trekken ze steeds
nieuwe lijnen op dezelfde manier zodat de in derden verdeelde ruimte
tussen de eerste en tweede steeds in een vaste verhouding zich
uitbreidt. Op deze manier voortgaande zouden de tussenruimtes, zoals
de wiskundigen zeggen, 'superbipartienti' zijn aan de volgende
tussenruimtes. Ik kan wel vertellen dat zij, die dit gewoonlijk
doen, zich vergissen, ook al volgen ze de correcte manier van
schilderen bij andere dingen. Want als de eerste lijn lukraak
geplaatst is, zelfs als de andere er logisch uit volgen, kan men
nooit met zekerheid zeggen waar de top van de gezichtskegel ligt.
Hierdoor ontstaan heel wat tamelijk grote fouten in de
schilderkunst.
- Voeg daar nog eens bij hoezeer deze
schilders dwalen als ze het centrale punt hoger of lager plaatsen
dan de hoogte van de geschilderde mensen. Bedenk dat een geschilderd
ding nooit waarheidsgetrouw kan lijken als de afstand waarop het
bekeken moet worden, niet vast ligt.( ... )
- Laten we terug keren naar ons
onderwerp. Ik vind deze methode de beste. Doe alles zoals ik gezegd
heb, kies het centrale punt, trek de lijnen hiervandaan naar de
verdeling op de grondlijn van de rechthoek. Bij de afstanden tussen
de horizontale lijnen, die steeds verder weg liggen, doe ik als
volgt: Op een aparte plek trek ik een rechte lijn die ik verdeel in
dezelfde delen waarin ik de grondlijn van de rechthoek verdeeld heb.
Vervolgens zet ik een punt op dezelfde hoogte als het centrale punt
ten opzichte van de grondlijn. Ik trek lijnen van dit punt naar
iedere verdeling op de eerste lijn. Vervolgens stel ik naar believen
de distantie (afstand) van het oog tot het schilderij vast. Hier
trek ik, zoals de wiskundigen zeggen, een verticaal die deze lijn
doorsnijdt. Een verticaal is een rechte lijn die als hij een andere
rechte lijn snijdt, er ook rechte hoeken mee maakt. De snijpunten
van deze verticaal met de andere lijnen geeft mij de opeenvolgende
afstanden van de dwarslijnen. Op deze manier vind ik alle
evenwijdige lijnen, dat wil zeggen, de maten (el) in het vierkant
van de tegels in het schilderij. Als de diagonalen van verschillende
vierkanten op het schilderij op één rechte lijn liggen, is dat een
aanwijzing voor mij dat ze juist getekend zijn.

- Wiskundigen noemen de diagonalen van
een vierhoek een rechte lijn die van de ene hoek naar de andere
wordt getrokken. Deze lijn verdeelt de vierhoek in twee delen op
zo'n manier dat slechts twee driehoeken uit een vierhoek gemaakt
kunnen worden. Als dit gebeurd is trek ik in de vierhoek van het
schilderij een dwarse lijn (transversaal) evenwijdig aan de
grondlijn, van de ene kant naar de andere door het centrale punt,
die de rechthoek verdeelt. Omdat deze lijn door het centrale punt
gaat noem ik het de centrale lijn.
- Voor mij vormt deze lijn de grens
waarboven geen visuele objecten gezien kunnen worden tenzij ze hoger
zijn dan het oog van de beschouwen.Hierdoor zijn personen die
afgebeeld zijn op verderweg gelegen tegels kleiner dan de anderen.
De natuur demonstreert ons zelf dat dit zo is. In tempels lijken de
hoofden van mensen bijna allemaal op hetzelfde niveau, maar de
voeten van degenen die het verst weg zijn zitten ter hoogte van de
knieën van hen die dichterbij zijn. Maar deze regel voor het
verdelen van het plaveisel behoort bij wat we later compositie
zullen noemen.
Wat ik hier geschreven heb is van dien
aard dat ik mij afvraag of het wel door de lezer begrepen wordt,
hetzij vanwege de nieuwigheid van de materie, hetzij vanwege de
beknoptheid van het commentaar. De moeilijkheid er van is te zien in
het werk van klassieke beeldhouwers en schilders; misschien omdat het
voor hen duister, verborgen en onbekend was. Men ziet maar zelden een
enkele antieke voorstelling die bekwaam gecomponeerd is. ( ...)
Ik heb hier alleen de basisinstructies
van de kunst uiteengezet en met instructies bedoel ik die regels die
de ongeoefende schilder de eerste beginselen leren hoe hij goed moet
schilderen.
Ik hoop dat de lezer het met me eens is
dat de beste kunstenaar alleen iemand kan zijn die alle grenzen van
het (beeld)vlak en al zijn hoedanigheden heeft leren doorgronden.
Daarentegen zal niemand een goed kunstenaar zijn die niet met uiterste
toewijding tracht te begrijpen wat we tot nu toe verteld hebben.
Daarom zijn deze doorsnijdingen en vlakken noodzakelijk. Rest nu nog
om de schilder te leren hoe hij met zijn hand kan volgen wat hij met
zijn hoofd geleerd heeft.
|
Alberti zette de toon voor de meer
empirische, zo men wil aristotelische, benadering, maar in zijn werk zijn
zeker ook bepaalde kiemen aan te wijzen voor latere ontwikkelingen in de
kunsttheorie die zich meer als platoons laten omschrijven. Wat dit laatste
betreft, moet men vooral denken aan wat Alberti over het begrip 'disegno'
zegt. Bij dit begrip maakt hij onderscheid tussen een voorstelling in de
geest van de kunstenaar en de uitdrukking van
die voorstelling in de materie, een scheiding die in de zestiende eeuw
steeds scherper getrokken zou gaan worden.
|
Hij
vatte de schoonheid op als
harmonie, als de juiste proportie tussen de samenstellende delen. Deze
harmonie kon worden gevonden in de natuur, de mogelijkheid en drang om
haar te herkennen, was de mens ingeboren. De schoonheid kon in de kunst
worden gerealiseerd door in een proces van oefening de natuur volgens
vaste, universeel geldende regels tegemoet te treden. |
IMITATIE |
Het principe volgens welke de natuur
tegemoet getreden diende te worden, omschreef Alberti in het begrip 'imitatie'.
-
Dit begrip kon in platoonse zin nabootsing betekenen, exact kopiëren van
de zichtbare werkelijkheid. Gebruikte Alberti het in die betekenis, dan
impliceerde hij daarmee automatisch dat alleen de fraaiste delen van de
natuur zo behandeld moesten worden om uit die selectie van geïmiteerde
onderdelen vervolgens een harmonieus geheel samen te stellen.
- Onder 'imitatie'
kon hij echter ook een ander soort van herschepping van de natuur verstaan,
de methode namelijk volgens welke de vaste wetten en verhoudingen werden
opgespoord die aan de natuurlijke orde ten grondslag lagen.
Het eerste
soort van imitatie gold vooral de schilderkunst en beeldhouwkunst, het
tweede de architectuur. Voor Alberti was de architectuur dus ook imitatie
van de natuur. Het is belangrijk op te merken dat Alberti onder 'imitatie'
nooit slaafse passieve nabootsing van al het zichtbare verstond. |
De actieve, maar aan bepaalde regels
gebonden herscheppen van de natuur die
Alberti voorstond, past in een aristocratische traditie, die lange tijd
een sluimerend bestaan had geleid.
De gedachte dat de schoonheid al binnenin
de kunstenaar, in zijn geest, bestaat en de gedachte dat hij die
schoonheid aan de natuur, van buitenaf, moet ontlenen, worden op pikante
wijze met elkaar gecombineerd waarbij de laatste gedachte het accent
verkrijgt. Deze combinatie zal in allerlei gedaantes en vertolkingen stand
houden tot in de kunsttheorie van de zeventiende eeuw.
Samenstelling bronmateriaal
ten behoeve van het nieuwe vak ckv-2 uit het profiel cultuur en
maatschappij voor havo en atheneum. Meewerken aan deze site?
Opsturen via e-mail is voldoende. Bronnen oa Bronnenbundels
Is er zonder uw toestemming en
zonder bronvermelding gebruik gemaakt van uw teksten? Onze
verontschuldigingen hierover. Laat het ons weten en wij geven een juiste
bronvermelding of halen het materiaal van internet. Een financiele
vergoeding kunnen wij niet geven/.
02-18-2010
CKV-2 digischool
|