Muziek op het podium

In het begin van de 17de eeuw kon men muziek op een podium beluisteren in de Amsterdamse rederijckerskamer. De Egelantier: deze kamer had vanaf 1612 haar deuren voor publiek geopend. Vanaf 1638 nam de eerste Nederlandse schouwburg haar taak over. De instrumentale muziek was hier het voorgerecht, intermezzo en toetje van de geprogrammeerde toneelstukken, mag soms kon het ook gebeuren dat de muziek een onderdeel van de theatrale handeling was.

Aan het einde van de 17de eeuw werden op verschillende plekken in het land avondvullende concerten gegeven, veelal instrumentaal en inclusief de ons welbekende affiches en advertenties in de krant met vermelding van de naam van de musicus, de aanvangstijd en de toegangsprijs. Niet de organist en beiaardier in overheidsdienst maakten hier de dienst uit, maar freelance instrumentalisten die gespecialiseerd waren in het viool-, viola da gamba- of fluitspel. Deze beroepsmusici leefden van een combinatie van compositie opdrachten, lespraktijken en concerten.

Omstreeks 1680 genoten de zondagmiddagconcerten, vermoedelijk in het Mauritshuis in Den Haag, grote faam. Wellicht schreef de organisator hiervan de musicus en componist Carolus Hacquart voor dergelijke concerten zijn sonates in italiaanse trant: Harmonia Parnassia (1686), een van de belangrijkst bundels met Nederlandse muziek van het einde van de 17de eeuw. De bundel bevat 10 triosonates en kwartetten in wisselende bezetting voor violen, alt- en bas-viola da gamba en basso continuo. Het is muziek die niet in de eerst plaats virtuoos is, maar wel aanspreekt door haar afgewogen vorm en mooie melodieën.

Belangrijke tijdgenoten van Carolus Hacquart waren de violist en componist Hendrik Anders (1657 - 1714) en de gamba-virtuoos Johan Schenk (1600- 1716). Schenk is vooral bekend door zijn bundels met gamba-sonates en -suites.

De rijkdom van een brede laag van de bevolking en de teruglopende economische activiteit aan het einde van de 17de eeuw leidde tot een groeiend, vraag naar aangenaam tijdverdrijf. De belangstelling om zelf muziek te maken en te beluisteren groeide en veroorzaakte hier in vergelijking met de ons om ringende landen een gunstig klimaat dat de nodige aantrekkingskracht op buitenlandse musici uitoefende. Deze musici vestigden zich in groten getale voor korte of langere tijd in de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden. Aan het einde van de 17de eeuw waren dat onder andere de Duitse violisten Hendrik Anders (1657 - 1714), Henricus Albicastro oftewel Heinrich von Weissenburg (1161? - 1729?), David Petersen (1651 - na 1709) en Elias BronnemülIer (1666 - 1762)-

Hun aanwezigheid en composities hadden natuurlijk invloed op de muzikale smaak in de Republiek. Ook de grote hoeveelheid in de Republiek uitgegeven Italiaanse en Franse muziek liet ontegenzeggelijk haar sporen na.

De barokmuziek die vanaf het einde van de 17de eeuw in Nederland werd gecomponeerd, spiegelde zich geheel aan de Italiaanse sonata da camera en de Franse suite. Het Nederlandse element was soms de thematiek, die componisten als Hacquart en Schenk ontleenden aan het gangbare liedjesrepertoire van die tijd. Hoe groot in deze en de daarop volgende decennia de Nederlandse muziek is 'veritalianiseerd', blijkt uit een verzuchting van componist Quirinius van Blankenburg (1654 - 1740) dat hij pas dan zijn muziek aan de man kon brengen, als hij zijn naam in Di Castelbianco zou wijzigen.

18-02-2010 digischool