Diaserie Groots en meeslepend (1996)

Pathos en grandeur in de beeldende kunst

Centraal Schriftelijk Eindexamen Beeldende Vakken VWO 1996 (gescand en beschikbaar gesteld door: Peter Vermaas Penta College) De diaseries zijn samengesteld door het LOKV evenals de begeleidende tekst.

[Dia 1-10] [Dia 11-20] [Dia 21-30] [Dia 31-40] [Dia 41-50] [Dia 51-60]

groots-en-meeslepend01.jpg (134309 bytes)

1 Hekate en Artemis. Oostzijde van het Gigantenfries van het altaar van Pergamum, ca 180 ‑ 159 v.C. marmer, h. 2,3 m. Berlijn, Pergamummuseum

Pergamum lag op een 300 m hoge heuvel die van het zuiden uit naar het noorden opliep, ongeveer 28 km uit de kust tegenover het eiland Lesbos. In de opvolgingsstrijd die na de dood van Alexander de Grote ontbrandde, ontstond hier een klein zelfstandig rijkje, doordat de schatmeester die in de burcht resideer­de, zichzelf  eenvoudig onafhankelijk verklaarde. Onder Attalus 1 (241 ‑ 197 v.C.) en Eumenes 11 (197‑159 v.C.) werd zware strijd geleverd met de Galaten, beter bekend als Kelten of Galliërs die in deze streken waren terechtgekomen. Aan deze strijd herinneren beelden als de Stervende Galliër. Het altaar heeft een bijna vierkante plattegrond (36,4 x 34,2 m) en werd in de Oudheid tot de wereldwonderen gerekend. De Romeinse schrijver Lucius Ampelius schrijft in zijn Liber memorialis (Boek der gedenkwaardigheden, de wonderen van de wereld), Miraculi mundi 14: 'in Pergamum staat een groot altaar van marmer, 40 voet hoog met enorme sculp­turen die een gigantenstrijd omvatten.' In dit fragment biedt Artemis, de godin van de jacht, rechts de strijd aan met een gigant in menselijke gedaante. Haar jachthond houdt in zijn bek het hoofd van een andere gigant geklemd. Links verweert Hekate zich met fakkel, lans en zwaard tegen een baardige figuur met slangenbenen. Deze geheimzinnige godin bezat door de versmelting van verschillende verhalen in de Griekse mythologie drie gestalten (vandaar bijvoorbeeld de verschillende armen die te zien zijn). Zij bleef als enige van de Titanen, ook een geslacht van reuzen, trouw aan de Griekse oppergod Zeus.

Aanbiedingstekst: p. 15‑18 Bronnenbundel: p. 15‑18

groots-en-meeslepend02.jpg (137251 bytes)

2 Athene in strijd met Alkyoneus. Oostzijde van het Gigantenfries van het altaar van Pergamum, ca 180‑159 v.C. marmer, h. 2,3 m. Berlijn, Pergamummuseum

Athene trekt hier Alkyoneus aan zijn haren uit de moederschoot van Gea of Aarde, waar hij volgens de sage onsterfelijk was. Zijn moeder, de vrouwenfiguur ten halve lijve, komt hem nog te hulp maar het mag niet meer baten want hij heeft reeds een dodelijke beet van Athene's slang gekregen. Tegen het jaar 1000 ontmantelden de Byzantijnen het grote altaar om er versterkingen van te bouwen tegen de aanstormende Moslims. Omstreeks 1870 vond een Duitse ingenieur in deze Byzantijnse muren brokstukken van een zeer hoog reliëf. Dit was aanleiding tot een opgravingexpeditie onder leiding van het Berlijnse Museum van Oudheden. De Duitsers wisten de Turkse regering tot toestemming te bewegen om alle vondsten over te brengen naar Berlijn.

Aanbiedingstekst: p. 15‑18 (vooral p. 18) Bronnenbundel: p. 15‑18

groots-en-meeslepend03.jpg (130630 bytes)

3 Baron Frangois Pierre Gérard (Rome 1770 ‑ Parijs 1837) Portret van Madame Récamier, 1802 olieverf/doek. Parijs, Musée Carnevalet

Juliette Récamier was de vrouw van een vooraanstaande bankier in Parijs. Samen met Joséphine de Beauharnais, de toekomstige vrouw van Napoleon, en Madame Tallien was zij één van de drie toonaangevende schoonheden van Parijs. Ze was niet alleen mooi maar vormde ook het middelpunt van een van de bekendste salons in Parijs waar beroemdheden op allerlei gebied elkaar troffen. Op dit portret draagt ze een 'robe en chemise' van zeer dunne stof. Haar haar is gekapt in een 'chignon á la grèque' met een sierpen erdoor gestoken. Een losjes omgeslagen sjaal zorgt voor enige warmte. De mode vlak voor de revolutie ontleende veel aan de kledij van de Engelse landadel (de redingote bijvoorbeeld is een verbastering van het Engelse riding coat). De vrouwenmode nam de eenvoudige, lichte jurken over zonder korset en zware onderrokken met hoepels e.d. Maar in Parijs werd deze eenvoud al snel omgevormd tot iets heel anders. Het werd mode om in het geheel geen onderrok meer te dragen en ook geen hemd. Als onderkleding droeg de modieuze vrouw die dat durfde zijden tricots, terwijl de jurken zelf zo dun en fijn werden als het voormalige hemd. De robe en chemise, geïnspireerd door klassieke Griekse beelden, had een buitengewoon laag decolleté en geen mouwen. Rok en lijfje bestonden uit één stuk, waar net onder de borsten een koordje doorheen werd gehaald. De vrij nauwe rok eindigde van achteren in een sleepje). Voor deze 'standbeeldenmode' werden uiterst lichte, voornamelijk witte stoffen gebruikt, zoals mousseline, battist of linon, soms met witte motieven geborduurd. De dames wedijverden in het zo weinig mogelijk .om het lijf hebben', inclusief schoenen en sieraden. Het meest extravagant was deze rage in de jaren vlak voor het consulaat. Eigenlijk was deze mode voor het klimaat van Parijs veel te koud. Mantels waren geheel uit de mode, maar in plaats daarvan kwam de grote sjaal in zwang. Deze waren soms wel 6 el lang en 2 el breed (voor een el wordt meestal 69 cm gerekend). De meest geliefde waren die uit Kasjmir, vervaardigd uit de wol van de kasjmiergeit. Door de invoering van Napoleons continentale stelsel in 1806 werd de invoer hiervan strafbaar; desondanks slaagden velen erin deze invoerbeperking te omzeilen.

Aanbiedingstekst: p. 22‑24 Bronnenbundel: p. 22‑27

groots-en-meeslepend04.jpg (193492 bytes)

4 Charles Percier (1764 ‑ 1838)/Pierre‑Léonard Fontaiine (1762 ‑ 1853) Ontwerp voor een slaapkamer, 1799‑1804 aquarel. Parijs, Coll. Lefuel

in dit ontwerp is goed te zien dat niet alleen de klassieke oudheid maar ook het oude Egypte een belangrijke inspiratiebron vormde voor de Empire‑stijl. In 1812 verscheen van de hand van deze twee ontwerpers een Recueil de décorations intérieures, in feite een verzameling van al hun voorafgaande ontwerpen. In het voorwoord van deze 'Empire‑bijbel' schreven ze: 'Tevergeefs tracht men vormen te vinden die beter zijn dan die welke ons uit de oudheid zijn overgeleverd.' In dit vrij vroege slaapkamerontwerp lopen de wandschilderingen hoog langs de muren, die verder bekleed zijn met bespanningen en draperieën van stof. De bloe­menstandaards, samengesteld uit drie eenbenige sfinxen, herinneren aan de drie­ poten uit Pompeii. Ook het bed is versierd met sfinxen en heeft een achterwand van spiegelglas. Madame Récamier (zie dia 3.) had een kamer die hier veel op leek. De Empire‑stijl loopt in feite veel langer door dan de duur van Napoleons keizerrijk. Vooral voor staatsievertrekken in Italië en Duitsland bleef deze stijl geliefd.

Aanbiedingstekst: p. 22‑24 Bronnenbundel: p. 22‑27

groots-en-meeslepend05.jpg (170529 bytes)

5 Jacques‑Louis David (Parijs 1748 ‑ Brussel 1825) De kroning van Joséphine door Napoleon 1 in de Notre Dame in Parijs op 2 december 1804, 1805‑1807 olieverf/doek, 6,10 x 9,31 m. Parijs, Louvre

Aanbiedingstekst: p. 22‑24 Bronnenbundel: p. 22‑27

groots-en-meeslepend06.jpg (131837 bytes)

6 Hofmantel, ca 1810 Zijdefluweel, geborduurd met gouddraad en opgelegde goudkleurige metaalplaatjes.

New York, Metropolitan Museum

De mantel is ontworpen volgens de voorschriften van Jean Baptiste Isabey in 1804 en gedragen door Princesse de Léon in 1810 bij het huwelijk van Napoleon met Marie‑Louise van Oostenrijk. Hier is de mantel gecombineerd met een ceremonieel gewaad van mousseline met goudomwikkeld zilverdraad.

Aanbiedingstekst: p. 22‑24 Bronnenbundel: p. 22‑27

groots-en-meeslepend07.jpg (216847 bytes)

7 Wandbekleding van Lyonese zijde voor de troonzaal in Versailles, 1806‑1808 Ontwerp: C. Pernon, vervaardigd bij Grand Frères in Lyon 1 stofbreedte van karmozijnkleurige, zijden goudbrokaat met goud opge­borduurd, Lyon, Musée Historique des Tissus

Ook in dit ontwerp is onbekommerd gebruik gemaakt van keizerlijke emblemen zoals adelaar, initiaal, ster van het Legioen van eer en kransen van laurier‑ en eikenbladeren, in overeenstemming met de bestemming: de troonzaal van Versailles.

Aanbiedingstekst: p. 22‑24 Bronnenbundel: p. 22‑27

groots-en-meeslepend08.jpg (227527 bytes)

8 Wandbekleding van damast, 1811‑1813 vervaardigd bij Grand Frères in Lyon.

Op het geribde damast zijn motieven ingeweven als de bij, twee hoorns des overvloeds en de staf en gevleugelde hoed van de Griekse god Hermes. Het damast werd besteld voor één van Napoleons salons in het kasteel van Versailles.

Aanbiedingstekst: p. 22‑24 Bronnenbundel: p. 22‑27

 

groots-en-meeslepend09.jpg (172853 bytes)

9 Stofmonster uit 1812 1 stof breedte fluweel, geborduurd met goud en chenitie Lyon, Musée des Tissus

Dit stof monster werd in 1812 opgestuurd naar Parijs. Hierop volgde een bestelling voor een wandbekleding voor het boudoir van Marie‑Louise in Versailles. De stof is echter nooit voor dat doel gebruikt, omdat men het fluweel te licht vond. Het ontwerp als wandbespanning bestond uit drie van deze stof breedtes versprongen naast elkaar, gevat in een rand.

Aanbiedingstekst: p. 22‑24

Bronnenbundel: p. 22‑27

 

 

groots-en-meeslepend10.jpg (149916 bytes)

10 Auguste Garneray (1785 ‑ 1824) De muziekkamer van Malmaison, 1812‑1832 aquarel. Cháteau de Malmaison

De aquarel werd voltooid door de zuster van de kunstenaar, zoals linksonder staat vermeld. De muziekkamer werd ingericht in de voormalige kleine galerij. Malmaison was het paleis waar Joséphine na haar scheiding van Napoleon tot aan haar dood in 1814 verbleef .

Rode draperieën met zwarte motieven sieren de wanden; dezelfde kleur is gebruikt voor de meubels langs de wanden. Op de stoel vooraan ligt een grote kasjmir sjaal, eigenlijk een verboden artikel omdat deze sjaals uit India afkomstig waren en door de Engelsen werden aange­voerd. Joséphine heeft zich daar nooit iets van aangetrokken en bezat een collectie van meer dan driehonderd van deze sjaals.

Aanbiedingstekst: p. 22‑24 Bronnenbundel: p. 22‑27

[Dia 1-10] [Dia 11-20] [Dia 21-30] [Dia 31-40] [Dia 41-50] [Dia 51-60]