Zoeken naar cultuur in Nederland
 
  Reis door cultuur in Nederland
 
  over cultuurwijs abonneer
 
home
terug
opnieuw zoeken
opnieuw zoeken

Woordenlijst kledingstijlen

 

 

A  B  C  D  E F G  H  I  J   L  M  N  O  P  Q  R  S  T  U  V  W  X Y  Z

 

A
Acanthus Versieringsmotief in de vorm van gekruld blad, klassieke oudheid.
Adrienne Zie contouche; dit kledingstuk is genoemd naar het toneelstuk waarin het werd gedragen, Frankrijk, ca. 1718.
Aigrette Toefje veren (van reiger of andere vogels) op haardracht of hoed.
Allonge Zeer hoge mannenpruik, ca. 1700.
Anklets Korte nylon mannensokken, na 1950.
Art déco Versieringsstijl uit de jaren 1920-1930, die vooral gebruik maakt van geometrische motieven. Invloed van de kubistische schilderkunst.
Art nouveau Zie Jugendstil.
Ashley, Laura Engelse ontwerpster van jurken in Victoriaanse stijl, ca. 1970.
Astronauten-look Modebeeld, geïnspireerd op de astronautenpakken, na de eerste maanlanding in 1969.
Atour Zeer hoge vrouwenkap met sluier, 1440-1490.
Aumonnière Zak of tasje, zowel door man als vrouw gedragen aan de gordel: middeleeuws.
 
B
Baby-doll Nachtkleding voor de vrouw: kort, wijd vallend hemdje met pofbroekje ca. 1955.
Bacinet Helm met vizier, 1350-1500.
Badine Wandelstok, meestal met ivoren knop, eind 18de eeuw.
Baigneuse Grote opgepofte vrouwenmuts met strookjes, achttiende eeuws, oorspronkelijk négligédracht, na ca. 1770 ook buitenshuis.
Bakst, Leon (1866-1924) Russische schilder, illustrator, toneeldecorator. Ontwierp kostuums voor de Ballets Russes te Parijs (Sheherazade, l'Après-midi d'un faune).
Ballerina Instapschoentje met platte zool. Lijkt op de balletschoen van de ballerina.
Bandelier Sjerp om het zwaard aan te bevestigen of als versiering van het mannenkostuum, 17de en 18de eeuw.
Banierwaaier Waaier in de vorm van een vlag; voor gehuwde vrouwen en courtisanes, 15de en 16de eeuw.
Barbes Afhangende linten aan weerszijden van de muts.
Barbette Een wit stuk linnen om kin en hals aan weerskanten van het hoofd vastgemaakt bij de oren. Meestal gecombineerd met hoofddoek. Van de 12de tot de 15de eeuw gedragen door oudere vrouwen en weduwen, later hoofdbedekking van de non.
Bardot, Brigitte (1934-...) Franse filmactrice, die in de vijftiger jaren een bekend sekssymbool werd.
Barok Volgt op de renaissance en het maniërisme. Gekenmerkt door een zwaardere en beweeglijker vormgeving.
Basque Getailleerd over de taille vallend vrouwenjasje, 1850- 1880.
Battle dress Militaire veldkleding, sinds de Tweede Wereldoorlog. Kort jack op tailleband met borstzakken.
Beenling Zie hosen.
Bef Zie rabat.
Beretta, Anne Marie Franse ontwerpster (ca.1980). Exponent van de 'Nieuwe Klassiekers'.
Bermuda Broek met pijpen tot de knieën.
Berthe Losse strook kant of geplooide batist langs boothals van de japon.
Bertin, Rose Modeontwerpster van Marie-Antoinette, ca. 1770, tijdens de Franse revolutie naar Engeland gevlucht.
Biba Boetiek in Londen, Barbara Hulaniki 1964. Later groot warenhuis in nostalgische stijl tot ca. 1974.
Bicorne Dwars op het hoofd gedragen mannenhoed bekend door Napoleon, ca. 1790-1830.
Biedermeier Stijl in mode en meubelkunst, gekenmerkt door huiselijke degelijkheid, ca. 1815-1860.
Bis, Dorothée Frans merk van gebreide kleding, ontworpen door Jacqueline Jacobson, ca. 1972.
Blanketsel Poeder om het gezicht blank te maken.
Bliaud Overkleed met split aan de hals voor man en vrouw van 1000- 1200:
  1. voor de vrouw, lang met wijde mouwen (zeer wijd eind 12de eeuw) en tailleband.
  2. Voor de man, vaak iets korter met splitten tot de knie, strakkere mouwen.
Blonde Glanzende kant van ongebleekte zijde, 18de en vooral 19de eeuw.
Bloomers
  1. Door de Amerikaanse Amelia Bloomer gedragen en nagevolgde wijde pofbroek, ca. 1850.
  2. Fietsbroek voor vrouwen, ca. 1890.
Bobbed haar Kort, gegolfd vrouwenkapsel, 1924-1930.
Body-stocking Onderkleding van elastische wol of nylon, geheel het lichaam omsluitend. Bij een mini-rok als bovenkleding gedragen, ca. 1965-1970.
Boernoes Wollen cape met capuchon, afhangend zijden koord; man en vrouw, 1850-1870. Geïnspireerd op de mantel van de Noord-Afrikaanse volkeren.
Boezelaar
  1. Voorschoot.
  2. Schort, in huis gedragen door vrouwen en kinderen.
Bolero Mouwloos (Spaans) jakje tot de taille. Mode vanaf 1853 (Keizerin Eugénie).
Bonnet Allerlei typen mutsen, o.a. de baret.
Bonnet à la cocarde Tot tulband opgerolde kaproen, 1400-1440.
Boogjesmuts Wit vrouwenmutsje met omhoog staand, vaak kanten randje. Vooral in Holland, ca. 1600-1650.
Borstlap Driehoekige, decoratieve lap in het lijfje gespeld om korset te maskeren, eind 16de eeuw tot ca. 1770.
Bottines Enkellaarsjes voor vrouwen, Opzij gesloten met knoopjes of elastieken tussenzetsels, vanaf 1840.
Bourrelet Rol stof, opgevuld met katoen, gebruikt voor hoeden in de middeleeuwen. In de 16de eeuw wel als ondersteuning van de kraag.
Bragoenen Opgevulde schouderrollen, vooral 1550-1600.
Braguette Een verstevigde lap bij hosen of mannenbroek als penisbeschermer, 1440-1550, vooral in de 16de eeuw zeer fraai bewerkt.
Braies Aanvankelijk een losse, tussen de benen geslagen lap, opgehouden door gordel in het middel, 1000-1500. Na 1200 onderbroek.
Brandenbourg Duitse overjas voor de man, met tressen, eind 17de eeuw, 18de eeuw nog mode in Europa.
Brassière Zie Innocent.
Broderie Opengewerkt borduurwerk in katoen.
Brummell, George (Beau) (1778-1840) Engelse dandy, beïnvloedde de mannenkleding van 1795-1814.
Butterick Amerikaan, die in de tweede helft van de 19de eeuw bekend werd door de eerste knippatronen per postorder.
 
C
Cachemir shawls Mode 1800-1815, de gehele 19de eeuw gedragen.
Cachemir patronen De oosterse motieven nagevolgd in Europa in de 19de eeuw.
Cage Zie crinoline.
Calèche Een grote kap op hoepels om het kapsel te beschermen, 1760-1780 en 1825-1840.
Camee Sieraad met voorstelling in reliëf gesneden uit schelpen, koraal, carneolen, agaat, lavasteen, enz. Geïnspireerd op de klassieke oudheid, eind 18de en in de 19de eeuw.
Canezou Overblouse met lange mouwen, tot onder de buste, 1800-1840.
Canons Nauwsluitende broekspijpen tot de knie, gedragen onder de pofbroek; man, 1570-1620.
Canons Wijde kanten stroken aan de overkousen, vallend over de laarskappen, 1625-1675.
Capricieuse, kapsels á la Vrouwenkapsel met veel opschik, gecombineerd met pruik, 1760-1780.
Capuccio Italiaanse tulbandmuts met de ruimte naar voren, 1400-1500.
Caraco Aanvankelijk kort négligéjasje van mousseline, sits of brokaat. Later, ca. 1780, vooral van sits, voor binnen en buitenshuis, 1760-1790.
Cardin Frans ontwerper, voegde ca. 1960 ook mannenkleding aan zijn collectie toe.
Carmagnol Rood-wit gestreepte kiel van de sans-culotte.
Casquette Vrouwenhoedje van stro, opgesmukt met zwart fluweel en veren, 1864-1890.
Catoganpruik Mannenpruik met opgebonden staartje, 1760-1790.
Chainse Hemd, onderkleed, direct op het lichaam gedragen. Over het algemeen linnen, maar ook wel van wol en kostbare zijde. Meestal lange mouwen. Voor de vrouw was de roklengte altijd tot de enkel, 1000-1350.
Chanel, Gabrielle
(Coco) (1886-1971)
Frans ontwerpster, vooral bekend uit de twintiger jaren om haar chique, eenvoudige en functionele kleding voor de vrouw. Haar parfum Chanel no. 5 werd wereldberoemd.
Chanel-pak Driedelig vrouwenpakje. Jasje, recht op de heupen, jumper of blouse, rechte rok of plooirok. Vaak afgebiesd met tres.
Chantilly-kant Zijden of linnen kloskant, meestal zwart, veel gedragen ca. 1850.
Chapeau claque Inklapbare hoge hoed voor de man vanaf 1823.
Chausses Zie hosen.
Chemise

a) Wit of saffraankleurig linnen hemd voor man en vrouw (sherte).
Voor de vrouw nauwsluitend met knopen en veters en altijd lang, 14de eeuw.
b) Ook wel de naam voor de dunne hemdjurk, 1790-1815.

Chemise à la reine Japon met verhoogde taille, lange mouwen, lage halslijn met ruches, strook onder aan de rok, 1780 - ca.1810.
Chemise-enveloppe Zie combinaison.
Chemisette Halsinzetje met opstaand kraagje, van batist of machinale tule (na 1880 guimpe of gempje genoemd), 1815-ca. 1900.
Chignon Haarknot.
Chiton Basiskleed, in het oude Griekenland door man en vrouw, met of zonder gordel gedragen.
Classicisme Navolging van Griekse of Romeinse oudheid in de kunst.
Cloche Pothoed, ca. 1924 tot 1935
Cloppa Zie giorna.
Cocktailjurk Semi-formele japon voor namiddag of avond. ca. 1948-1960.
Cocottes Vrouwen van lichte zeden, die in het Parijs van de zestiger jaren in de 19de eeuw de toon aangeven.
Coiffe
  1. Wit linnen mannenkapje, onder de kin vastgebonden, ouderen vaak zwart, 1200-1450.
  2. Voor geleerden of oudere mannen (ook als ondermuts) 16de eeuw.
  3. Voor vrouwen als ondermuts 16de - 18de eeuw.
Coin de feu Korte kamerjas.
Collerette Opstaande kraag over de schouders, eindigend in het vierkante decolleté. Hofdracht voor de vrouw, 1800-1815.
Combinaison Hemd en onderbroek aaneen, vaak gegarneerd met kant, vanaf 1877.
Contouche japon, ruime rug, soms mouwloos en soms geheel openvallend, 1715-1730, maar na 1730 ook nog wel gedragen.
Costume-jacquet Zie veston.
Costume-veston Zie jacquet.
Cotta Onderkleed voor de vrouw in Italië, 1400-1500.
Cotte Onderkleed van linnen of zijde voor man en vrouw. Voor de vrouw meestal met lange mouwen, en tot op de enkels, voor de man soms korter, bovenkleding voor de burger, 1000 1400.
Cotte-hardie Knielang overkleed (cotardie), nauwsluitend op de borst, wijde mouwen met liripipes of slippen, vnl. gedragen door de man (voor de vrouw altijd lang). Waarschijnlijk oorsprong Italië, 1330-ca. 1400.
Coupe soleil Kapsel met gebleekte plukjes haar
Courrèges Frans ontwerper, opende zijn kleine 'witte' salon in 1961 in Parijs. Bekend om de astronautenlook en gebruik van plastic voor kleding, ca. 1965.
Cracows Zie poulaines.
Crapaud Zijden zakje, meestal zwart, waarin de staart van de pruik van de man werd gestopt, aanvankelijk waarschijnlijk om de kraag schoon te houden, 18de eeuw.
Cravate Lange reep dunne stof met aan de uiteinden brede kantrand of kwastjes. Ging twee keer om de hals en werd dan onder de kin vastgeknoopt, ca. 1675-1730.
Crespine Haarnet voor de vrouw van goud of zilverdraad, vaak met parels en edelstenen bezet, 1350-ca. 1500.
Criarde Na 1718 in Frankrijk. Zie improver.
Crinoline Aanvankelijk onderrok, verstevigd met paardenhaar (crin), 1840-1850. Stalen kooi (cage), die de steeds zwaardere rokkenvracht moest steunen, 1850-1870.
Cul de Paris Een kussentje van gegomd linnen of gesteven gaas, aan tailleband, 1780-1800.
Cummerbund Brede gordel van soepele stof (van Perzisch kamerband), voor de man.
Curasse Lang, nauwsluitend lijfje met baleinen voor de vrouw, 1874 -1883.
D
Delphos Lange japon van geplisseerde zijde.
Demi Dunne wollen mannenjas, voor- en najaar.
Deshabillé Huiskleding voor de vrouw in de 18de eeuw.
Deux-pièces Tweedelig kostuum voor de vrouw.
Diadeemhoedje Klein hoedje met rand, bedekt met tule of ruches, versierd met aigrettes, bloemen of veren. Sluit met satijnen strik onder de kin. Vrouw, 1870-1890.
Dior, Christian
(1905-1957)
Frans ontwerper, bekend door de new look, 1947.
Directoire
  1. Regeringsperiode in Frankrijk, 1795-1799.
  2. Vleeskleurige lange zijden of wollen onderbroek voor de vrouw, 1795-1815.
  3. Woord voor onderbroek.
Discokleding Onconventionele mode uit de late zeventiger jaren voor jongeren. Eerst alleen gedragen in de discotheek, later ook overdag. Glanzende stoffen met metaaldraad en versiering van pailletten.
Dormeuse Vrouwenmuts voor binnenshuis, witte batist of mousseline, opgepofte rand en lintjes. Vaak onder de kin vastgestrikt, 1760 - 1790.
Douillette Lange, wijde reismantel met pelerine voor de vrouw, 1840 - 1860.
Dralon Merknaam voor een gesponnen kunstvezel van de firma Bayer.
Driesteek Zie tricorne.
Droit-devant korset Gezondheidskorset, dat de ademhaling minder belemmerde. Recht model, echter zo ingeregen dat boezem en achterwerk geprononceerd werden. Uitvinding van de arts Mme Gaches Sarrauté, 1900- ca. 1909.
Duivelsoren Scheldwoord, gebruikt door de geestelijkheid, dat slaat op bourrelet of escoffion, 1400-1440.
  
E
Échelle Reeks strikjes op korset, 18de eeuw.
Eclecticisme Gebruik en vermengen van historische stijlen in de 19de eeuw. Men spreekt ook van neo-stijlen.
Empire Stijl in kleding, meubels en voorwerpen, tijdens Napoleon I, geïnspireerd op de klassieke oudheid. Laatste fase van het neoclassicisme, dat midden 18de eeuw, na de opgravingen te Pompeï begint.
Engageantes Drie over elkaar vallende, waaiervormige stroken kant of batist onder aan de halflange mouw van het dameskostuum tussen ca. 1715 en 1785.
Epauletren
  1. Aanvankelijk metalen stukken om de schouders te beschermen, middeleeuwen.
  2. Banden om de schouderriem op zijn plaats te houden, 17de eeuw.
  3. Schouderbelegsel, waarop militaire decoraties werden bevestigd.
  4. Schouderversiering op de jas.
Escoffion Hoornvormige haardracht voor de vrouw, gecombineerd met kap en sluier, 1400-1490.
Esthetische beweging Reactie in Engeland op o.a. de stijve, 'lelijke' kleding, ca. 1880. Kenmerk: vrouwen in losse japonnen, mannen in fluwelen jasjes, kniebroeken en losse dassen (o.a. Oscar Wilde).
Estivaux Lichte laarzen (stivali, stiefel), nauwsluitend, kort of lang, model als hosen. Veel met bont gevoerd, 12de t/m 14de eeuw.
Eton-crop Kort, achterovergekamd dameskapsel, ca. 1924-1929.
Existentialisme Wijsgerige richting, die de nadruk legt op de mens en zijn bestaan.
  
F
Face-à-main Handbril voor vrouwen, lorgnet aan een handvat, eind 19de, begin 20ste eeuw.
Falbala Gerimpelde strook op onderrok of japon als versiering (vaak van hetzelfde materiaal als het kledingstuk of van kant), eind 17de en 18de eeuw.
Fanchon Vrouwenmuts met aan de achterzijde stroken, die diep in de nek vallen, 1850-1870.
Fardegalijn Met baleinen verstevigde onderrok, (vertugadin). Spanje eind 15de eeuw. Tweede helft 16de eeuw 3 typen:
  1. kegelvormig (Spaans)
  2. rolvormig (Frans)
  3. wielvormig (Engels)
Fath, Jacques (1912-1954) Frans ontwerper, bekend door de kokerrok, 1948.
Fauvisme Richting in de schilderkunst, 1905-1910. Kenmerken: expressieve omlijning en sterke ongebroken kleur.
Fer de Berlin Oorspronkelijk uit ijzerdraad ineengedraaid vlechtwerk. Vanaf 1830 aanduiding van alle sieraden van ijzer.
Ferronnière
  1. Renaissance sieraad. Kettinkje met hanger over voorhoofd gedragen, ca. 1450-1550.
  2. Eveneens gedragen in de periode 1820-1840.
Fichu Shawl van dunne stof.
Fil d'écosse Garen van glanzende katoen.
Flore, à la Dameskapsel met veel opschik en gecombineerd met pruik, 1760-1780.
Fontange Vrouwenmuts met aan de voorkant hoog opgewerkt kant, gaas en lint, ca. 1690-1710.
Frac Mannenjas met recht uitgesneden voorpanden, vaak opengedragen, met twee losse rugpanden, 1760-1860. Later pandjesjas of rokkostuum genoemd.
Frivolité Knoopwerktechniek met behulp van een of twee spoeltjes gemaakt.
 
G
Gallaskins Zeemansbroek met losse wijde pijpen tot over de knie. Tweede helft 16de en begin 17de eeuw.
Gallice Bedrukte Oosterse katoen, vanaf de zeventiende eeuw in de mode in Europa.
Ganzebuik Opgevuld puntvormig gedeelte van het wambuis, tweede helft 16de eeuw.
Garnache Extra overmantel, vaak met losse mouwflappen, 1300-1500.
Garrick Mannenoverjas, eind 18de eeuw.
Zwaar, wijd, met dubbele rij knopen en met één of meer schoudercapes (naar Engelse toneelspeler David Garrick). Ook negentiende-eeuws, dan eveneens genoemd pardessus of paletot.
Gaultier, Jean Paul Franse ontwerper (vanaf ca. 1980); grote invloed op jonge ontwerpers met provocerende mode.
Geonduleerd Zie onduleren.
Gilet Mannenvest, mouwloos, met twee rijen knopen, ca. 1780 - 1790.
Giorna Italiaans overkleed voor de vrouw met open zijkanten, 1440 - 1500.
Giraffe, à la Hoog opgewerkt dameskapsel, mode naar aanleiding van de eerste giraf in de dierentuin van Parijs.
Git Eigenlijk gepolijst hout, vaak geslepen glas, zwart, gebruikt voor negentiende-eeuwse sieraden (typisch Victoriaans).
Givenchy, Hubert Taffin de (1927-...) Frans modeontwerper, een perfectionist, bekend om zijn originele en dramatische ontwerpen.
Gorgette Zie barbette.
Gotiek Kunstrichting, algemeen tussen de 12de en de 15de eeuw. Kenmerken vooral in de bouwkunst: het streven naar doorgaande verticale lijnen en grote openheid.
Grattoir Krabber met lange steel, vaak als modeaccessoire, 1760-1780.
Grecque, à la Dameskapsel, opgestoken haar, versierd met diadeem en linten.
Guimpe Zie chemisette.
 
H
Habit, à la Française Mannenjas, open gedragen, aanvankelijk vrij ruime plooien in de rug, vanaf 1760 steeds smaller en naar achter uitgesneden, 1730-1790 (1760-1790 voornamelijk hofdracht).
Habit dégagé Tussenvorm van habit en redingote, mannenjas, 1790-1800.
Haubert Maliënkolder.
Heaume Cilindervormige helm aan boven- en voorkant versterkt door metalen platen. Opening vrij voor het gezicht. Soms gedragen over kapje van maliënkolder, 1200-1400, na 1350 puntvormiger.
Hennin Negentiende-eeuwse foutieve benaming voor atour.
Heraldiek Wapenkunde, vanaf midden 12de eeuw.
Hérisson, à l' Kort, breed uitstaand mannenkapsel (stekelvarken).
Himation Rechthoekige, lange lap wollen stof als mantel gedrapeerd over onderkleed of direct op het lichaam. Griekse man en vrouw 800-64 v. C.
Hippies Aanhangers van een beweging, die uit onbehagen over de gevestigde orde, een afwijkend gedragspatroon verkozen. Oorsprong Amerika, ca. 1960. Kenmerken: andere wijze van samenleven (commune), ander taalgebruik, gebruik van soft drugs, non-conformistische kleding, ca. 1960.
Hollandse hoed Mannenhoed met hoge bol en brede rand, 1400-1440.
Homburghoed Breedgerande vilten mannenhoed met gleuf, eind 19de eeuw.
Hosen
  1. Volk: wijde met kruisbanden opgehouden kousen van linnen of wol, 1000-1350.
  2. Aanzienlijken: in vorm geknipte kousen met naad, van linnen en zijde, met een band om de knie vastgebonden, gedragen door man en vrouw, 1000-1350.
  3. Kousen met broekje aaneen, 1350-1500.
Hotpants Bovenkleding voor de vrouw, zeer kort broekje, Mary Quant, 1970.
Houppelande Zeer wijd overkleed met wijde mouwen en opstaand boordje. Sluiting aan de voorkant. Waarschijnlijk van hoppalanda, Spaans voor tuniek, ca. 1350-1490.
  1. man: in taille of op heuphoogte gegordeld; ca. 1400 ook kortere variaties gedragen; ca. 1440 voor- en achterkant met orgelpijpplooien
  2. vrouw: meestal onder de borst gegordeld en vaak met hoog opstaande kraag.
Housse Wijde cape van bruine wol, over het hoofd aangetrokken, door man en vrouw gedragen, 1200-1500.
Huik Vrouwencape, vanaf het hoofd vallend; daarop meestal een kap of hoed, 1550-1700.
Huque Mantel bestaande uit een rechte lap met alleen schoudernaden van verschillende lengten, voornamelijk door de man gedragen, 1400-1500.
Hurluberlu, à la Vrouwenkapsel met korte krullen op het voorhoofd en op de slapen. Overige haar in chignon achter op het hoofd, 1675- 1700.
 
I
Imbéciles Wijde pofmouwen, zo genoemd tussen 1830-1840.
Impératrice Kleine bolhoed met gewelfde randen, geliefde dracht van keizerin Eugénie van Frankrijk. Vaak gedragen bij jachtkleding, 1850-1860.
Impressionisme Richting in de schilderkunst vanaf ca. 1865 met als doelstelling: onmiddellijke weergave van zintuiglijke indrukken.
Improver Een onderrok van baleinen en stof om de rok wijd uit te laten staan. In 1710 in Engeland gedragen.
Incroyables Opvallend geklede mannen, 1795-1799.
Innocent Wambuis, zeer kort, 1655-1675.
 
J
Jabot Kanten strook aan mannenhemd (los of vast), 18de eeuw, en tijdens romantiek 19de eeuw.
Jacque
  1. Strak om het lichaam sluitend mannenjak, getailleerd en gesloten met lange rijen knopen, soms op de rug.
  2. Hetzelfde woord wordt ook wel gebruikt voor de jupe of jipon, 1350-1400.
Jacquet Gelegenheidskleding voor de man uit eind 19de en 20ste eeuw. Pandjas met weggesneden voorpanden, afgeleid van habit.
Jacquette Tussen 1400-1490 gebruikt woord voor wambuis.
Jaegerondergoed Ondergoed van geverfde wol, gezondheidsondergoed, geïntroduceerd door dr. Jaeger, vanaf 1880.
Jarretelles Bandjes aan korset of losse gordel om kousen op te houden.
Jipon Zie jupe.
Journade Zie huque.
Jugendstil Versieringsstijl, ca. 1890 - 1920, gekenmerkt door lange gebogen lijnen. Motieven vaak ontleend aan planten en bloemen.
Jukaatje Zie caraco.
Jumpsuit Pakje voor de vrouw bestaande uit broek en blouse aan één stuk, meestal van soepele stof, ca. 1965.
Jupe Nauwsluitend, gewatteerd onderjak met vetersluiting opzij of aan de voorkant. Veel gedragen door soldaten, 1300- 1400.
Justaucorps Nauwgesloten mannenjasrock met opvallend grote mouwomslagen, 1670-1715. Na 1715 wijder en meer open gedragen.
K
Kachelpijphoed Hoge mannenhoed in de vorm van een buis (kachelpijp), vooral ca. 1840.
Kaftan Wijde oosterse mantel.
Kalotje Klein mutsje of kapje. Binnenshuis gedragen.
Kamizool Vest, gedragen onder Justaucorps, aanvankelijk even lang, later iets korter, 1675-1730.
Kandys Wijd, lang mannenkleed, met een breedte van pols tot pols, opgenomen door een gordel. Medië en Perzië 539 v. C. -330 v. C.
Kapertje Hoofddoek, van 1690-1715 over de fontange gedragen.
Kaproen Kap voor de man en de vrouw met schouderkraag, meest voorkomende hoofdbedekking in de Middeleeuwen. Vanaf 1350 met liripipes of staart. In de 15de eeuw staart tot tulband gedrapeerd; 12de tot de 16de eeuw.
Kazak Mannenjas met veel knopen. 1655-1675.
Kenzo Japans confectieontwerper, vooral voor het merk Yap, Parijs, ca. 1972.
Keurs Rijglijfje met baleinen, 17de en 18de eeuw.
Keursbroek Zie rhingrave.
Kimonojasje Los vallend jasje met wijde aangeknipte mouwen. Vaak bijeengehouden met gordel of ceintuur om de taille.
Klaft Koptisch woord, betekent kapuchon. Vierkante lap, op het voorhoofd gevouwen, Egypte, 3200 v. C. -638 n. C. Nog te zien als hoofdbedekking van de sfinxen.
Koeiemuilen Schoenen met brede neuzen, 1500-1700.
Kohl Zwarte kleurstof, gebruikt door Afrikaanse volkeren om de ogen te verfraaien en te beschermen tegen infecties. Mode, oog make-up na 1970.
Kokerrok Zeer nauwe rok, ontwerp van Jacques Fath, 1948.
Kolder Wambuis van leer, voor de jacht en in het leger, langer dan het gewone wambuis, 1500-1700.
Korselet Combinatie van korset en beha.
Korset
  1. Ingeregen onderkleed voor de vrouw 1400-1500.
  2. Rijglijf met baleinen om vrouwenfiguur te modelleren, vanaf 18de eeuw.
Kubisme Ca. 1907 ontstane opvatting in de beeldende kunst, die een architectonische opbouw van een kunstwerk vooropstelde. De kubisten, o.a. Picasso, verklaarden dat de vormen in de natuur teruggebracht kunnen worden tot bol, kegel en cilinder.
Kubistische motieven Alle vormen teruggebracht tot lijnen en vlakken.
Kuras Nauwsluitende wapenuitrusting van leer of metaal.
 
L
Lacetkant Veterkant, bestaande uit gekloste, aan elkaar bevestigde lintjes.
Laize Frou Frou Meestal machinaal vervaardigde broderie met openingetjes, waardoor lint (roze, lichtblauw, wit) geregen wordt.
Lanvin, Jeanne Frans ontwerpster, stichtte couturehuis in 1890 te Parijs.
Lazuursteek Bourgondische borduursteek, met gekleurde zijde vastgezette gouddraden (telkens twee).
Lee, William Engelsman, uitvinder van de breimachine in 1589.
Legros de Rumigny Kapper, richtte Académie des Coiffeurs op, Parijs, 1776.
Leonard Hofkapper van Marie-Antoinette.
Lepape, George Frans schilder, omstreeks 1910 in vaste dienst bij Paul Poiret als modetekenaar.
Leroy Frans modeontwerper, vooral tijdens Napoleon I, 1800 1815.
Ligne corolle De bloemkroonlijn van Dior uit 1947, beter bekend als de new look.
Liripipes Lange slippen of staarten aan de kaproen, cotte-hardie of houppelande, ca. 1300-1500.
Lodierbroek Wijde kniebroek voor de man, ca. 1600-1625.
Lorgnet Knijpbril, bril met verende brug die op de neus knijpt.
Luifelhoed Strohoed voor de vrouw met rand en afhangende linten, voornamelijk eerste helft 19de eeuw.
 
M
Mahoitres Kopmouwen aan mannenjas, 1440-1490.
Maillot Kousen en broekje aaneen in wol of mousse nylon.
Maliënkolder Eerste vorm van wapenuitrusting in de middeleeuwen, van aan elkaar geklonken metalen ringetjes, ca. 1050-1200.
Mamaluk, mouw à la Lange mouw, aan japon voor de vrouw met poffende gedeelten. Mode na Napoleons veldtocht naar Egypte, 1800-1815.
Mandillion Een los vallend mannenjasje, met mouwen waarvan de naad vaak open werd gelaten, ook wel schuin over het lichaam gedragen, ca. 1570-1620.
Mante Korte vrouwenmantel, waarvan het voorpand onder de ceintuur doorliep, vanaf 1830 in de 19de eeuw.
Manteau Korte mannencape met splitten, vanaf 1830 in de 19de eeuw.
Mantelet Cape met volants, die van voren als twee slippen over de japon hingen:
  1. 1760-ca. 1790.
  2. 1815-ca. 1900.
Mantelet à pelerine Vgl. mantelet, maar met pelerine.
Mantille O.a. ruime cape-achtige mantel, soms met mouwen, 19de eeuw.
Marquise Parasol met scharnierende steel, 19de eeuw.
Matelot Ronde strooien hoed in lage cilindervorm met platte rand, voor man en vrouw, na ca. 1850.
Maxi-mode Reactie op de mini-mode, roklengte tot de enkels, 1968.
Meander Randversiering, bekend uit de klassieke oudheid. Kronkels in rechthoekige gebroken lijn, volgens de rivier de Meander.
Médicikraag Geplooide hoog in de nek opstaande kraag, eindigend in laag decolleté, 1573-1642, genoemd naar Cathérine de Médici, ko- ningin van Frankrijk. Hetzelfde type kraag in de negentiende eeuw heet Stuartkraag.
Memphisgroep Groep Italiaanse vormgevers (Milaan), baanbrekend in het begin van de jaren tachtig. Primaire kleuren.
Merveilleuses Opvallend geklede vrouwen, 1795-1799.
Midi-mode Reactie op mini-mode, rok halverwege de kuit.
Mini-mode Mode, gelanceerd door Mary Quant, rok ca. 20 cm. boven de knie.
Mi-parti Kleding, gedeeld in twee kleuren, ontstaan uit de heraldiek.
Misericorde Kleine dolk aan riem of aan een koord om hals, 1350-1490.
Mitaines Vingerloze handschoenen.
Molensteenkraag Breeduitstaande, geplooide, gesteven kraag, rondom de nek, tweede helft 16de eeuw en begin 17de eeuw voor man en vrouw. Ook wel lubbenkraag.
Molière lage (heren)schoen met vetersluiting
Montana, Claude Franse ontwerper, vanaf ca. 1980. Consequent driehoekig silhouet en sterk verbrede schouderlijn.
Montero Muts met bontrand, eind 17de eeuw.
Montgolfierhoed Grote vrouwenhoed, geïnspireerd op de ballonvaart van de gebroeders Montgolfier, 1783-1790.
Monty-coat Wollen winterjas, met capuchon en houtje-touwtje sluiting, vooral na de Tweede Wereldoorlog gedragen naar het voorbeeld van generaal Montgomery.
Mouches Kleine zwarte pleistertjes van taf of fluweel in allerlei vormen door vrouwen op het gezicht geplakt om onregelmatigheden van de huid te bedekken, 1675 tot ca. 1760.
Mugler, Thierry Franse ontwerper (ca. 1980); architectonische benadering van mode.
Myake, Issey Japanse ontwerper ca. 1980 met grote invloed op de westerse mode. Nieuw materiaalgebruik gebaseerd op Japanse tradities.
 
N
Nachttabbaard Wijd hemd met split, lange mouwen, nachtkleding in de 17de eeuw.
Neerstik Een inzetje van dunne stof, gedragen in de japon om hals en decolleté te bedekken, 1655-1700.
Negligé Luxueuse nacht- of huiskleding.
Neogotiek Herleving van de gotische vormen in de 19de eeuw.
New look Mode met taille op de natuurlijke plaats, normale schouderlijn, zeer wijde, lange rokken, accent op de buste, Dior 1947.
Norfolkjacket Sportief mannenjasje met ceintuur, zakken en vaak platte plooien. Engels, vanaf 1880 in Europa gedragen, aanvankelijk gecombineerd met kniebroek.
 
O
Onderkeurs Ingeregen onderkleed voor de vrouw, 1500-1550.
Onduleren Met warme krultang golven maken in haar.
Oorijzer Smalle zilveren of gouden band met haken, waaraan muts werd bevestigd.
Orlon Merknaam voor een gesponnen kunstvezel van de firma Du Pont.
Oxford bags Mannenbroeken met zeer wijde pijpen, ca. 1925.
 
P
Pagodemouw Naar onder toe wijd uitlopende mouw.
Pailletten Plaatjes of reepjes gouden of zilveren folie, parelmoer etc. Versiering van kledingstukken.
Palatine Een pelerine van bont, of een bontkraag voor de vrouw, 1655- 1715.
Paletot Lange wijde wollen vrouwenjas, vanaf 1850, negentiende- eeuws.
Palmette Ornament in de architectuur en kunstnijverheid in de vorm van een palmblad, veel voorkomend in de klassieke oudheid en het empire.
Paltrock Een mannenjas met wijdvallende aangezette schoot, 1500- 1550.
Pandjesjas Zie frac.
Paniers Mandvormige bouwsels van baleinen of riet, wel gecombineerd met stof om de vrouwenrokken op de heupen wijd uit te laten staan. Ovale paniers na 1730, ook wel paniers á coudes genoemd, 1730-1790.
Pantalette Lange onderbroek met kantjes, vooral gedragen door kleine meisjes, danseressen en prostituées, 1809-1840, daarna door alle vrouwen tot ca. 1900.
Pantoufles Overschoenen met kurken zool, tweede helft 16de eeuw, huisschoenen eind 17de eeuw.
Panty
  1. Elastieken step-in, soms met kruisje en jarretels.
  2. Nylons en broekje aaneensluitend vanaf ca. 1965.
Pardessus
  1. Mannenoverjas, vanaf 1815 (ook wel garrick).
  2. Vrouwenoverjas, vanaf 1850.
    N.B. Ook wel algemene aanduiding van alle vrouwenjassen en capes in de 19de eeuw.
Parure
  1. Officiële hofdracht voor de vrouw, 18de eeuw.
  2. Set van sieraden (oorhangers, broche en collier) vanaf de 18de eeuw.
Passement Garneerband.
Patins Houten, leren of kurken zolen met riempjes om de schoenen of laarzen te beschermen tegen slecht weer. In de Middeleeuwen ook wel houten zolen met een ijzeren strip voor het schaatsenrijden, ca. 1000-1600 (zie ook trippen).
Pelerine Korte cape of capevormige kraag.
Pelisse Met bont afgezette damescape, 1760-ca. 1840.
Pelisson Mannenkledingstuk, altijd van bont of leer:
  1. een gewatteerd jak of kleed, bont tussen linnen, gedragen tussen hemd en cotte;
  2. een cape met bont afgezet; 12de tot 15de eeuw.
Peplos Rechthoekige, wollen lap, zodanig om het lichaam geslagen dat een zijde openbleef. Aan de bovenzijde werd een stuk stof omgeslagen als een bolero. Griekse vrouw, 800-64 v.C.
Permanent wave Uitvinding van Charles Nestlé, 1906, modekapper te Londen. Met behulp van een elektrische warmtemachine werd het haar kunstmatig gekruld.
Petit-point Zeer kleine borduursteek.
Petticoat Wijd uitstaande nylon onderrok, gesteven of van Stijve papernylon, na 1950.
Phrygische muts Slappe muts met punt, bekend uit de oudheid, later gedragen door sans culottes, 1790-1800.
Piccadillen Uitgetande randen aan de halsopening, over mouwinzet of aan de manchet, eind 16de begin 17de eeuw.
Pince-nez Brilleglazen, die op de neus geklemd worden
Planchet Zie borstlap.
Plastron
  1. Voor de vrouw: bovenstuk van een zonnepakje, gedragen bij short of rokje, na 1930.
  2. Voor de man: losse boord met frontje, ook wel van karton, eind 19de en begin 20ste eeuw.
Plateauzool Enkele centimeters dikke zool.
Plusfours Sportieve wijde mannenkniebroek. Mode ca. 1925.
Pochet Zakdoekje van soepele stof, dat door de man als sieraad in de borstzak van het colbertjasje wordt gedragen.
Points Metalen nestje aan een koordje om kledingstukken met elkaar te verbinden, Middeleeuwen.
Poiret, Paul Frans ontwerper, bekend om zijn mode met oosterse tendensen en het ontwerpen van de eerste beha.
Polonaise Een overkleed, achter opgenomen, over een cul de Paris (1770- 1878) of over een tournure (1870-1878).
Pomander Een bol van filigrainwerk, waarin een welriekende stof om mensen zogenaamd tegen infecties te beschermen, eind 14de tot eind 17de eeuw.
Pommade Kleefstof om haar in model te plakken.
Ponjetten Manchetten met kant, begin 17de eeuw.
Portefraes Metalen ondersteuning van een hoge kraag, eind 16de en begin 17de eeuw.
Pouffe Een kussentje van gegomd linnen om de rok aan de achterkant te ondersteunen, eind 17de, begin 18de eeuw.
Poulaines Schoenen met overdreven lange punten, 1350-1490.
Pourpoint Zie wambuis.
Pret à porter Frans voor confectie en voor grote tweejaarlijkse beurs voor confectiekleding te Parijs. Heeft na 1971 meer modenieuws dan de haute couture.
Prinsessejapon Japon zonder taillenaad met lange figuurnaden.
Pruik à trois noeuds Mannenpruik met in drie staartjes gebonden krullen, 1715 1730.
Pschent Hoofddeksel van de vorsten te Egypte, 3200 v.C.- 638 n.C.
Puce Bruinrode tint, 'vlooienkleur'.
Puck en Hans Nederlandse ontwerpers die kleine series zeer goede kleding maken; ca. 1980.
Pump Laag uitgesneden schoen, zonder veters, met lage of hoge hak.
Punk Subcultuur (± 1978) waarin agressie en spot met de gevestigde maatschappij worden kenbaar gemaakt door onconventionele gewild 'lelijke' kleding, haardracht en make-up.
 
Q
Quant, Mary Engels ontwerpster, vanaf 1962. Haar ontwerp van de mini- kleding bezorgde haar de orde van het British Empire.
Queue de Paris Zie tournure.
 
R
Rabat Enigszins opstaande en van voren gesloten kraag (bef), ca. 1640-1700.
Ramillies Officierspruik met gevlochten staartje, 1730-1780.
Redingote
  1. Lange mannenjas, getailleerd, met revers en knopen, soms met pelerine, vanaf 1715. Na ca. 1830 korter en ook in huis gedragen.
  2. Vrouwenjas, zelfde model, voor buitenshuis, na ca. 1780.
Reformjapon Rechte japon, vaak volgens de Empire lijn en met garnering van Jugendstilmotieven, ca. 1900.
Renaissance Letterlijk: wedergeboorte van de kunst en kunstopvattingen uit de oudheid. Begon in Italië rond 1400, in de noordelijker landen honderd jaar later.
Reticella Eerste vorm van naaldkant, geometrische motieven, ontstaan door het uittrekken van draden en uitknippen van stof, vanaf de 15de eeuw Italië.
Reticule Zakvormige damestasjes, vaak geborduurd, 1790-1830.
Rhingrave Zeer wijde kniebroek voor de man (soms rok met kniebroek eronder aan één tailleband), 1655-1675.
Robe
  1. Algemeen: geklede japon.
  2. Overkleed met lage, meestal vierkante halslijn, en driehoekig inzetje, 1440-1490
Robe à la Française Japon met nauwsluitend lijfje, wijde rok openvallend over een tablier, altijd gedragen met paniers. Op de rug ingestikte 'Watteau' plooien, 1730-1790.
Robe à l'Anglaise Japon met nauwsluitend lijfje, openvallende rok met sleepje, gedragen over een cul de Paris, 1780-1800.
Robe flottante Zie contouche.
Robe housse Wijde jurk (hoesjurk), vaak met korte mouwen, waaronder een coltrui wordt gedragen, 1974.
Robe Redingote Variatie op een robe á l'anglaise met kraag en revers, soms dichtgeknoopt gedragen als mantel, 1780-1800.
Robe sac Zie contouche.
Robe volante Zie contouche.
Rocaille Schelpvormig steenwerk, typerend voor de Rococo ornamentiek.
Rock Zie justaucorps.
Rococo Stijl, die de laatste fase van de Barok kan worden genoemd. Kenmerk: voorkeur voor asymmetrische krullerige ornamenten, ca. 1700-1760.
Rokkostuum Avondkleding man, 20ste eeuw, afgeleid van de frac.
Romaanse stijl Stijl in de bouwkunst, gekenmerkt door het rondbooggewelf, de zware muren en de eenvoudige lijnen, ca. 1000-1200.
Romantiek Richting in de literatuur en de kunst. Reactie op het classicisme. Nadruk op het gevoel, natuurbeleving, fantasie en verbeelding. In de mode ca. 1830.
Ropa Overjapon, voorganger van de vlieger. Tweede helft van de 16de eeuw.
Roxken Overwambuis, zelfde snit als wambuis, 1625-1675.
Ruche Een geplooide strook stof ter versiering op kleding genaaid. Naam komt van het Franse woord voor bijenkorf.
 
S
Sabot, manche á Poffend gedeelte van de mouw (vooral gedragen bij robe á la polonaise), tweede helft 18de eeuw.
Safaripak Naturelkleurig linnen of katoenen pak met broek of rok. Kenmerkend: zakken met kleppen.
Salopette Lange broek met bovenstukje, mode ca. 1970.
Schaarbril Bril in de vorm van een schaar op de neus geknepen, 15de en 16de eeuw.
Schapepootmouw Pofmouw, lang met strakke sluiting om de pols:
  1. 1550-1600;
  2. 1815-1840;
  3. 1890-1900.
Schiaparelli, Elsa Frans modeontwerpster, bekend om de artistieke elementen in de mode. Deed rage ontstaan van sweater. Bracht nieuwe kleur 'shocking pink' in de mode, 1930-1940.
Schoot Vanuit de taille, ruim of in plooien afhangend deel van een kledingstuk.
Schouderkleppen Stukken stof op de schoudernaad vastgezet, over de kop van de mouwvallend.
Sévigné, á la Vrouwenkapsel, breed uitstaande pijpenkrullen aan weerszijden van het hoofd, het overige haar in chignon achter op het hoofd:
  1. 1655-1675;
  2. 1840-1850.
Shawlkraag Lange ovalen kraag zonder punt of inkeping.
Shenti Strook linnen, gedrapeerd als lendendoek. Egypte 3200 v. C. - 638 n. C.
Shingle, Kort vrouwenkapsel, in de nek in scherpe V geknipt.
Shocking pink Helroze kleur, in de mode gebracht door Elsa Schiaparelli, ca. 1935.
Short Kort broekje, sportieve kleding.
Sleehak Hak onder een damesschoen, een geheel vormend met het voorste deel van de zool.
Slobkousen Voetbedekking in de vorm van een sok zonder zool, onder de voet met een riempje bevestigd en aan de zijkant dichtgeknoopt of met een ritssluiting gesloten.
Smokingjas Korte jas met zijden shawlkraag, meestal zwart.
  1. Aanvankelijk alleen gedragen op niet officiële feesten en diners door de man, vanaf 1875, na 1950 meerformeel.
  2. Mode voor de vrouw, ca. 1925 en ca. 1970.
Solitaire Zwarte strikdas voor de man, 1730-1760.
Sortie Korte pelerine voor de vrouw met hoogopstaande boord en met ruches van geplisseerde tule, in wijde plooien over de schouders vallend, 1890-1900.
Sous-pieds
  1. Riempje, dat onder de broek doorloopt om de pijpen van de broek of slobkousen neer te houden;
  2. Lage, alleen de schoen bedekkende slobkous.
Soutache Band om dameskleding te garneren en te verstevigen.
Spaanse hoed Hoed met smalle rand en afgeronde kegelvormige bol, tweede helft 16de eeuw en begin 17de eeuw.
Spencer Kort jasje met verbrede schouders voor man en vrouw, ca. 1800-1815.
Steinkerken, das à la Losgeknoopte das, door een van de knopen van het justeaucorps gehaald, 1692-ca. 1715.
Stevels Laarzen, 16de eeuws.
St. Laurent, Yves Fransman, opvolger van Dior. Later succes met eigen confectie, bekend door ontwerp van broekpak (± 1970).
Straplessjapon Japon zonder schouderbandjes.
Surcot
  1. Overkleed voor de vrouw, lang, nauwsluitend aan de zij- kant, gegord of ongegord, vaak mouwloos.
  2. Overkleed voor de man, vaak korter en wijder, 1200-1350.
Surcot ouvert Overkleed voor de vrouw met open zijkanten ('hellevensters), 1350-1400.
Surtout Dichtgeknoopte mannenoverjas, eind 17de en 18de eeuw.
Swagger Wijde damesmantel zonder ceintuur.
Sweater Naam voor soepele trui van jersey (ca. 1920) en van badstof (ca. 1950).
 
T
Tabbaard
  1. Overkleed voor de man, open zijkanten, over het hoofd aangetrokken. Door ridders gedragen over de wapenuitrusting. Vanaf de 15de eeuw voor de geestelijkheid, academici en oudere mannen. In die tijd vaak afgezet met bont, 1200- ca. 1500.
  2. Vrouwenjapon, meestal vierkante hals, wijde openvallende rok 1500-1550.
  3. Openvallende mantel voor de man, 1500-1550.
Tablier Los rokdeel, gedragen onder openvallende japonnen, 18de eeuw.
Tangoschoen Schoen met hoge hak en banden die om het been werden gekruist.
Templettes Cilinders aan weerszijden van het hoofd, van zijde of gouddraad, onderdeel van het vrouwenkapsel, 1350-1400.
Thimonnier Fransman, uitvinder van de naaimachine, 1830.
Tipmuts Vrouwenkap, bestaand uit een bol gedeelte dat de chignon bedekte en een puntvormig deel, uitlopend op het voorhoofd.
Titus, à la Kort kapsel voor de vrouw, 1790-1815.
Toefwaaier Waaier van pluimen of veren, 15de en 16de eeuw, ook mode tussen 1620-1640 en 1890-1910.
Toga Stuk wollen stof in de vorm van een halve cirkel, om het lichaam gedrapeerd als mantel. Door de Romeinse man maar aanvankelijk ook door de vrouw gedragen, ca. 500 v. C. - 200 n. C.
Tootschoen Zie poulaine.
Topknot Zie fontange.
Toque Kleine vrouwenhoed zonder rand met enigszins hoge bol en garnering van veren of bloemen.
Touperen Tegenkammen van het haar om een bol effect te verkrijgen.
Touret Opstaande haarband voor de vrouw met kinband waarbij nog twee torentjes haar zichtbaar zijn, 1200 -1350.
Tournure Onder de rok gedragen bouwsel om een sterk geprononceerd achterlichaam te verkrijgen:
  1. lijkt op een halve crinoline, vaak inklapbaar, eerste tournure, 1869-1878;
  2. kon met veters boller of platter gemaakt worden, tweede tournure, 1883-1890.
Trenchcoat Regenjas voor man en vrouw naar het model van de militaire overjas. Kenmerken: epauletten en veel zakken.
Tres Gevlochten garneerband.
Tricorne Mannenhoed met een bol in het midden en drie opstaande punten, 1675-1790.
Trippen Benaming voor patins in de 17de en 18de eeuw (zie aldaar).
Trois-pièces Driedelig kostuum voor de vrouw.
Trompeur Lange fichu, voorzien van gebogen baleinen om meer boezem te suggereren, 1780 -1790.
T-shirt Oorspronkelijk onderhemd voor de man. Na 1960 veel gedragen door de jeugd.
Tunica
  1. Kort kleed gedragen in de klassieke oudheid.
  2. Overkleed korter dan basiskleed.
Tweesteek Zie bicorne.
 
V
Venetiaanse broek Wijde mannenpofbroek tot de knie, 1550 -1600.
Vensteremail Doorzichtig email gevat in zilver, gebruikt voor Jugendstilsieraden.
Veston Korte rechte mannenjas zonder taillenaad, na 1850.
Victoriaanse stijl Stijl tijdens Victoria (Engeland 1837-1901) gekenmerkt door burgerlijke degelijkheid.
Victoriaans tijdperk Periode tijdens de regering van Victoria, Koningin van Engeland, 1837 -1901.
Visite Lange of korte cape in de vorm van een shawl, voorzien van knopen en mouwsplitten, 1840 -1900.
Vleugelmuts Witte muts met opgeklapte zijkanten, eind 16de, begin 17de eeuw.
Vlieger Zwarte robe-manteau (jurk-jas) met korte mouwen over tweedelige japon met mouwen. Altijd met fardegalijn en molensteenkraag. Typisch Hollands, 17de eeuw.
Voorschoot Werkschort van stof of leer, 1200 -1500.
Vouwwaaier Geplisseerde waaier, vanaf ca.1600 tot heden.
 
W
Wambuis Korte mannenjak van linnen of wol, 1000 - 1800.
Watteauplooi Losse plooi, vanuit de schouders verwerkt in de ruimte van de rok, 1715 - 1800.
Weiditz, Christoph Duitser, bekend door reis- en kostuumbeschrijvingen (o.a. Spanje en de Nederlanden), 1529-1531.
Worth, Charles F. Engelsman die in Parijs het eerste haute couture-huis stichtte (1858).
 
Z
Zouavenjasje Korte jas voor man en vrouw tot de taille, tres en veterbandgarnering, 1859-1870.

 

© Tirions kostuumgids, Marian Conrads en Gerda Zwartjes

 



Hoofdartikel:
•  Kledingstijlen van eind 19de en 20ste eeuw: 1890 - 1980
 
Instelling:
Digitaal Erfgoed Nederland