Zoeken naar cultuur in Nederland
 
  Reis door cultuur in Nederland
 
  over cultuurwijs abonneer
 
home
terug
opnieuw zoeken
opnieuw zoeken

'Mijn doos staat wol open...'

De deksels en bodems van tabaksdozen leenden zich goed voor het aanbrengen van  teksten en afbeeldingen. Niet gehinderd door enige schaamte graveerden onze voorouders niets verhullende plaatjes en spreuken op en in de dozen, waardoor je naar sommige van deze plaatjes soms wel even moest zoeken. 

Deze tabaksdoos verbergt achter twee schuifjes erotische scènes: een vrouw met de benen wijd en een poes met een fallus in zijn bek. 18de eeuw, Collectie Niemeyer Tabaksmuseum, Groningen

Na de ontdekking van Amerika was rond 1600 het roken van tabak algemeen bekend geraakt. Al in het eerste kwart van de 17de eeuw was er ook al sprake van commerciële tabaksteelt in Europa en de tabakspijpenmakerijen schoten in die tijd als paddestoelen uit de grond. De uit witbakkende klei vervaardigde tabakspijpen verschijnen al vroeg op stillevens van de beroemde schilders uit de Gouden Eeuw. Zij symboliseren daar niet alleen de kwetsbaarheid en de vergankelijkheid van het leven (een kleipijp is erg broos en breekbaar), maar ook wordt er een duidelijke seksuele betekenis aan toe gedicht. Immers zowel de vorm als het gebruik van een pijp kan onmiskenbaar dubbelzinnig worden geïnterpreteerd. In combinatie met een tabaksdoos verbeelden pijp en doos dan ook het mannelijk en vrouwelijk geslachtsdeel.
Tabak wordt aanvankelijk in de sociaal lagere kringen gebruikt. Het is dan ook niet verwonderlijk dat juist in boerenkroegen, zo treffend geschilderd door Adriaen van Ostade, veel rokersgezelschappen zijn afgebeeld. Vaak zien we dronken mannen die al rokend over dames van lichte zeden heen hangen. De boodschap is duidelijk: de liefde moet bedreven worden! Op vele tabaksdozen uit de 17de en 18de eeuw wordt deze ondubbelzinnigheid door middel van afbeeldingen en teksten onderstreept.
De ontwikkeling van de tabaksdoos loopt parallel aan die van de tabakspijp. Doordat tabak aanvankelijk nog duur en zwaar van kwaliteit was, waren de koppen van de pijpen klein van inhoud. Naarmate de tabak goedkoper werd, groeide het volume van de pijp en werd de steel dunner. De tabaksdoos, bedoeld om de tabak vers en vochtig te houden, ontwikkelde zich op identieke wijze. De vroegste dozen waren klein en ovaal of eivormig. In de 18de eeuw ontwikkelde zich hieruit de bekende langwerpige doos, al dan niet met afgeronde hoeken.

Een tabaksdoos met inscriptie  18de eeuw, Collectie Niemeyer Tabaksmuseum, Groningen
Deksel en bodem van de dozen leenden zich uitstekend voor het aanbrengen van teksten en afbeeldingen. Niet gehinderd door enige schaamte graveerden onze voorouders niets verhullende plaatjes en spreuken op de dozen. Zo vinden we bijvoorbeeld het volgende rijmpje op een doos:
Meisies die bleek zijn,
hebbe borsies die week zijn
en die ringe in de ooren draage
mag men soene zonder vrage
De andere zijde laat een fraaie gravering zien waarop het berijmde meisje fier haar borsten laat zien. Op een andere doos waar een visser, vergezeld van een jonge vrouw, zojuist zijn hengel heeft uitgeworpen leest men:
Mijn doos staat wol open
maar niet die op de schaaf lopen
het vissen is een vermaak
bijsonder als mijn dopper staat
De dubbelzinnigheid druipt er af. De doos refereert aan het vrouwelijk geslachtsdeel en de staande dobber verwijst naar het mannelijk lid in erectie. Het is duidelijk waar dit paar op uit is: een minnekozerijtje in het riet bij het viswater.

Erotische scène aan de binnenzijde van een tabaksdoos: een vrouw met de benen wijd. 18de eeuw, Collectie Niemeyer Tabaksmuseum, Groningen
Erotische scène aan de binnenzijde van een tabaksdoos: een poes met een fallus in zijn bek. 18de eeuw, Collectie Niemeyer Tabaksmuseum, Groningen
Een heel bijzondere tabaksdoos bevindt zich in het Niemeyer Tabaksmuseum in Groningen. De vroeg 18de-eeuwse doos, in rood en geelkoper uitgevoerd, lijkt ogenschijnlijk op het gangbare type uit die tijd.
Niets is echter minder waar. Op de voorzijde bevinden zich twee schuifjes voorzien van een keurige gravering. Verwijdert men echter de schuifjes dan ziet men de ware gedachten en fantasieën van de mannelijke bezitter van de doos. De linker scène toont ons een dame die haar jurk tot haar middel heeft opgetrokken en wijdbeens en ongegeneerd de wereld inkijkt, terwijl een man nederig om haar gunsten dingt. Op de rechter miniatuurvoorstelling wordt het nog scabreuzer (schuiner).
Links op de voorgrond zien we een poes met een mannelijk lid in haar bek. In die tijd gold een kat als symbool van de wellust, dus ook deze combinatie is niet van symboliek gespeend.

De graveringen en de teksten op de voornoemde dozen laten zien dat men in de 17de en 18de eeuw geen enkele moeite had met pikante details met betrekking tot hun seksuele fantasieën. Dat overheid en kerk daarentegen zich beijverden voor meer zedelijkheid en moraal, heeft op de lange duur vruchten afgeworpen. Vanaf het begin van de 19de eeuw komen dergelijke dozen niet meer voor. Onder het juk van de Victoriaanse preutsheid was dit soort cultuuruitingen taboe.

Harry Tupan
conservator van het Drents Museum in Assen

Verantwoording
Dit artikel is overgenomen uit:  100.000 jaar sex(Zwolle 2003). Catalogus bij de gelijknamige tentoonstelling in het Drents Museum Assen, van 11 november 2003 tot  8 februari 2004.



 
Instelling:
Drents Museum
 
Publicatiedatum:
18 december 2003