Artificialia

De grote groep der artificialia omvatte alle produkten van menselijke hand. Tot de artefacten behoorden kunstwerken van allerlei genres: schilderkunst, beeldhouwkunst, goud- en zilverwerk, textiel, metaalwerk, keramiek, sieraden, munten en penningen, meubels, grafiek als kopergravures en houtsneden, tekeningen en aquarellen, boeken (handgeschreven en gedrukt) en oorkonden.

In de vorstelijke Kunst- und Wunderkammer stonden de twee hoofdgroepen naturalia en artificialia echter niet los van elkaar, maar er ontstonden allerlei mengvormen, die soms additief van aard waren en soms werden gepresenteerd in een vorm die het ontstaansproces van kunst en natuur in één object belichaamde. Een voorbeeld van een additieve mengvorm zijn pronkstukken waarbij naturalia als kokosnoot, rinoceroshoorn of narwaltand in kostbaar goud of zilver zijn gevat om het destijds zeldzame natuurprodukt een passende omlijsting te geven. De opmerkelijkste exemplaren van dit genre die bewaard zijn gebleven, komen uit de verzamelingen van de Habsburgse vorsten In deze stukken gingen de natuurwetenschappelijke belangstelling en het mecenaat van de verzamelaar samen: hij verwierf de naturalia ongevat, vaak voor een zeer hoge prijs als een zeldzaam produkt van exotische landen, en gaf een goudsmid dan opdracht er een kostbare vatting voor te maken. Deplaats waarvoor deze objecten bestemd waren, was de Kunst- und Wunderkammer, waarin ze moesten getuigen van de overzeese betrekkingen en invloeden van de bezitter, en daarmee van zijn vooraanstaande positie.

Straußenei-Pokal Clement Kicklinger, Augsburg, um 1670/75

'De kunst zit waarlijk in de natuur; wie haar eruit kan halen, die heeft haar'.  Albrecht Dürer

Tegenover de additieve mengvorm van naturalia en artificialia - de artistieke omlijsting van een verder onveranderd gebleven natuurprodukt - staat de synthesevorm van deze twee hoofdelementen, gericht op een spanningsveld dat die ambivalentie accentueert. Deze op zichzelf staande groep bevat haast alle soorten kleine kunstvoorwerpen, van bronzen en terracotta beeldjes tot goudwerk, artificialia die bedrieglijke imitaties van naturalia zijn en waarbij de beschouwer soms zelfs in het onzekere wordt gelaten over de ware aard van het object. De favoriete techniek bij deze 'Stil Rustique', zoals Ernst Kris het verschijnsel typeerde, was dan ook het afgietsel naar de natuur, naar dieren en planten, een techniek die al sinds de oudheid bekend was en in de zestiende eeuw weer werd opgenomen door Paduaanse bronsgieters. Kunst en natuur speelden hier een wisselspel, waarbij het verschil tussen de twee bijna niet meer te zien was. Het af-. gietsel naar de natuur werd een kunstwerk; het artefact moest een bedrieglijk echte imitatie van de natuur zijn en haar zo aan de vergankelijkheid ontrukken.

Het eigenlijke hoogtepunt van de 'Stil Rustique' kwam met de uitbreiding van het verzamelwezen benoorden de Alpen. De door Albrecht V gestichte Kunst- und Wunderkammer in Munchen, die van keurvorst August in Dresden, en die van aartshertog Ferdinand II in Ambras en keizer Rudolf II in Praag herbergden ontelbare varianten van 'dirlein' (diertjes) en planten die natuurgetrouwe rotslandschappen bevolkten, verstard en vervreemd door de wezensvreemde materialen goud, zilver, brons, terracotta en glas. 

Afgietsels naar de natuur zijn theoretisch verantwoord door de eis van natuurgetrouwheid in de kunst. Albrecht Dürer verwoordde deze stelregel in zijn in 1528 gedrukte proportieleer:

'De kunst zit waarlijk in de natuur; wie haar eruit kan halen, die heeft haar'.