Zoeken naar cultuur in Nederland
 
  Reis door cultuur in Nederland
 
  over cultuurwijs abonneer
 
home
terug
opnieuw zoeken
opnieuw zoeken

Leven aan boord

Hoe zag het dagelijks leven aan boord van een schip eruit? Wat nam een matroos of een scheepsjongen mee op reis? Antwoord op deze vragen vind je onder andere in archiefstukken.

Gravure van de scheepsjongen A.J. Koens, Zeeuws Archief, KZGW, Zel. Ill. inv.nr. IV-546

De matroos

De kist van de zeeman was gevuld met een stel extra kleren (een jas, een of twee broeken, een aantal hemden en onderbroeken, een slaapmuts en soms een paar schoenen). Verder borg de zeeman in zijn kist een tabaksdoos, pijpen en een tondeldoos om vuur te maken, een stuk zeep, een spiegeltje en enkel kammen, een bord, messen, lepels, een kan en een kroes, alles met zijn initialen gemerkt, en enig naaigerei. Degenen die konden lezen en schrijven namen papier en inkt mee, een bijbel of navigatiehandboek. Iedereen nam een paar kazen, hammen, stroop en flessen jenever mee voor de eerste weken aan boord.
De dagelijkse werkzaamheden van de zeelieden waren onder meer op de uitkijk staan, het bedienen van de zeilen en lenspompen (leegpompen van water). Verder teerden de matrozen het schip, verrichten zij allerlei reparaties onder leiding van de ambachtslieden en moesten zij elke dag schoonschip maken. In hun schaarse vrije tijd luierden de mannen in hun hangmatten benedendeks. Bij goed weer zaten ze aan dek, voor de grote mast, op en onder het bakdek (voorste afgesloten deel van het dek) dat hun domein was. Daar verstelden ze hun kleding, maakten ze muziek of speelden schertstoneel.

De scheepsjongen
 

Fragment van bladzijde uit het weesboek over Jan Akkerdaas, met opgeschreven wat hij allemaal meekrijgt zoals knopen, stikdraad, scheermessen, slijpsteen en geslepen messen. Zeeuws Archief, archief Godshuizen Middelburg, inv.nr. 1633

De VOC maakte dankbaar gebruik van weesjongens uit het armen- en het burgerweeshuis. Het weeshuisbestuur kreeg een behoorlijke vergoeding voor het leveren van een scheepsjongen. Het was bovendien een uitkomst om lastige jongens naar zee te sturen. Overigens wilden veel jongens maar al te graag naar zee.
Tussen 1720 en 1773 voeren 63 jongens in dienst van de VOC naar de Oost. Ze mochten aan het werk gaan als (hulpje van de) matroos, kuiper (vaten- of tonnenmaker), timmerman, chirurg of ziekentrooster. Dikwijls was zon jongen nog maar net twaalf jaar oud. De jongens kregen van het weeshuis als uitrusting mee: Drie dozijn pijpen, zes pond peperkoek, twee stoop (inhoudsmaat voor ongeveer 2 liter) sterke drank, drie pond tabak, twee pond tamarinde (een laxeermiddel), twee pond suiker, twee paar kousen en twee paar wanten, twee slaapmutsen, een half dozijn messen, vier grove en vier fijne kammen, een kannetje inkt, een pennenmes, pennen, papier en een stukje rode lak. Verder ontbrak ook niet het bijbeltje, een pistool, kleding, een hangmat, dekens, een kussen, een bord en 3 lepels.De meegegeven uitrusting verschilde van bij elke geleverde jongen. Het was afhankelijk van leeftijd, de rang die ze gingen bekleden en de bestemming van de reis.
Als ze na een reis van bijvoorbeeld anderhalf jaar weer veilig de thuishaven bereikten, werden de jongens uit het weeshuis geplaatst. Volgens het bestuur van het weeshuis konden ze met hun ervaring echt niet meer bij de onschuldige kinderen in de weeshuizen verblijven.
Als ze geluk hadden, kwamen de jongens in loondienst bij een of ander gezin. Als ze pech hadden, kwamen ze terecht bij een zieleverkoper die hen opsloot in een volkslogement tot er weer jongens nodig waren voor de volgende tocht naar de Oost.

Ingrid Leeftink-Meijer

Verder lezen
Al deze informatie over het leven aan boord kun je terugvinden in het Zeeuws Archief. Op de volgende pagina kun je bekijken welke bronnen dat precies zijn.



 
Instelling:
Zeeuws Archief
 
Publicatiedatum:
3 september 2003