 |
Lichaamshouding van jeugdige arbeiders bij lage spinmachine, Autotypie, boekillustratie. Voor het eerst gepubliceerd in het Centraal Verslag der Arbeidsinspectie 1914. Collectie Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis © IISG
|
De vragen (V) worden gesteld door de voorzitter van de parlementaire onderzoekscommissie. De antwoorden (A) worden gegeven door M. Everaerts, een ex-werknemer van de glasblazerij van de firma Regout in Maastricht.
V: Wat ligt u nu nog bij uit den tijd dat gij in de glasblazerij waart? Gij zijt er het eerst naar toe gegaan op uw tiende jaar. Hoe laat moest gij er naar toe?
A: 's Nachts om half twaalf, dat was ook tot verveling van mijn ouders, die 's nachts moesten waken om mij te roepen. En dan kwam ik 's morgens om half twaalf naar huis, zoo zwart als een moor, terwijl ik bijna niet kon staan van vermoeidheid, dat kunt gij begrijpen.
V: Waren er veel kinderen met u toen ter tijd of weinig van die kinderen van 10 jaar?
A: Wel een 30, misschien meer.
(...)
V: Maar dáár is nu, Goddank! een einde aangekomen door de nieuwe wet. Sedert 1874 komen die dingen niet meer voor, niet waar?
A: Dat zou ik niet kunnen zeggen.
Uit: Herman Cornelis Verniers van der Loeff en H. Goeman Borgesius, Enquête betreffende de werking en uitbreiding der wet van 19 september 1874 (Staatsblad no. 130) en naar den toestand van fabrieken en werkplaatsen. (Sneek, Pyttersen, 1887) 5 bundels.