Zoeken naar cultuur in Nederland
 
  Reis door cultuur in Nederland
 
  over cultuurwijs abonneer
 
home
terug
opnieuw zoeken
opnieuw zoeken

Een brief tegen de uitbuiting

In derdewereldlanden is het heel gewoon dat jonge kinderen voor een hongerloontje in ateliers moeten werken. Wij in het rijke westen spreken daar schande van. Toch is het nog maar 130 jaar geleden dat in Nederland een wet is aangenomen die betaalde arbeid in fabrieken door kinderen onder de twaalf jaar verbood. Ze staat bekend als het Kinderwetje van Van Houten. De schrijver J.J. Cremer (1827-1880) heeft een bijdrage geleverd aan de totstandkoming van deze wet.

Jongens aan het werk in de sigarenindustrie, collectie Anefo, Nationaal Archief, Den Haag

Kladversie van de Open brief aan Z. Ex. den Minister van Binnenlandsche Zaken door J.J. Cremer, 1870, collectie Letterkundig Museum

Meisjes aan het werk in de sigarenindustrie, collectie Anefo, Nationaal Archief, Den Haag

In de 19de eeuw werden kinderen door fabriekseigenaren gezien als goedkope arbeidskrachten. Hun arme ouders konden het geld goed gebruiken. Maar de werkomstandigheden waren vaak ten hemel schreiend.
Verschillende tegenstanders van kinderarbeid probeerden de regering ervan te overtuigen dat er een eind aan deze misstand moest komen. Ingenieur A.A.C. de Vries Robbé, die met eigen ogen de ellende had aanschouwd, vroeg de schrijver J.J. Cremer begin 1863 met hem mee te gaan naar een textielfabriek in Leiden. Cremer was zo onder de indruk van wat hij daar zag, dat hij in zes weken een felle aanklacht schreef: Fabriekskinderen, een bede, doch niet om geld. Op 7 maart 1863 droeg hij zijn verhaal voor in Den Haag. Van de uitgenodigde ministers was er echter niet een, en van de Tweede-Kamerleden slechts een enkeling aanwezig.
Cremer liet het er niet bij zitten. Hij stuurde een exemplaar van de gedrukte voordracht naar J.R. Thorbecke, de toenmalige minister van Binnenlandse Zaken. Daarop werd er door de regering een staatscommissie ingesteld die opnieuw onderzoek moest doen.
Toen er in 1866 nog altijd geen verslag van die commissie was verschenen, maakte Cremer zich daar kwaad over in een artikel in het tijdschrift De Nederlandsche Spectator. Het zou tot 1869 duren tot het rapport verscheen. En weer deed de regering niets met de aanbevelingen. De minister antwoordde op Kamervragen dat de publieke opinie zich er maar over uit moest spreken. Cremer riep vervolgens in de krant Het Vaderland iedereen op de minister met verzoekschriften te bestoken. Op 2 juni 1870 plaatste hij ten slotte in dezelfde krant zijn "Openbare brief aan Zijne Excellentie den Minister van Binnenlandsche Zaken". Het kladhandschrift van deze brief is te zien in de semi-permanente tentoonstelling Gaan Waar De Woorden Gaan in het Letterkundig Museum.
Het moest trouwens nog tot 24 september 1874 duren voordat de door het Kamerlid S. van Houten ingediende (initiatief)wet in het Staatsblad werd gepubliceerd en daarmee van kracht werd.

Dick Welsink

Voor dit artikel is gebruikgemaakt van de inleiding door Henk Eijssens bij de in 1988 verschenen heruitgave van Fabriekskinderen, en van zijn bijdrage "Het dossier Fabriekskinderen" in deel 8 van het Jaarboek Letterkundig Museum (1999).



Zie ook..
 
Instelling:
Letterkundig Museum
 
Publicatiedatum:
24 maart 2004