Kaapvaart

F. Enriquez Zilveren schenkkan 2de helft 16de eeuw Rijksmuseum, Amsterdam

Tijdens de oorlog met Spanje en Portugal is het Nederlandse schippers toegestaan de vijandelijke schepen te enteren en zich meester te maken van de lading. Ze moeten wel beschikken over een kaperbrief, die wordt afgegeven door één van de Nederlandse Admiraliteiten in naam van de Staten-Generaal of de prins van Oranje.

In 1621 wordt de West-Indische Compagnie opgericht, die zich in eerste instantie bezighoudt met deze kaapvaart, ook wel 'vrije nering' genoemd. De met zilver en andere kostbaarheden beladen Spaanse schepen worden bij Peru, Mexico en Panama onderschept. Een groot succes in de kaapvaart boekt admiraal Piet Heyn als hij in 1628 in opdracht van de WlC het jaarlijkse zilvertransport naar Spanje bij Cuba weet buit te maken. De opbrengst van de buit bedraagt 12 miljoen gulden. Na de vrede met Spanje in 1648 verloopt de kaapvaart.