Een dame vraagt een heer ten dans. Hij weigert, wil ook niet naar muziek luisteren of deelnemen aan andere vormen van tijdverdrijf. Zulke frivole bezigheden behoren niet tot zijn vak, zegt hij. De dame vraagt: 'Wat is uw vak dan?' 'Vechten,'antwoordt hij. Daarop reageert de vrouw: 'Ik zou denken dat u, nu er geen oorlog is en u ook niet op het punt staat te vechten, er het beste aan zou doen u goed te laten invetten en u met uw hele wapenrusting in een kast te laten opbergen tot men u nodig heeft, anders raakt u nog erger vastgeroest dan u nu al bent.'

De man is een ridder van de oude stempel, de dame is een dame uit de Renaissance.

Ze staan 'afgebeeld' in Baldassar Castigliones bijna vijfhonderd jaar oude "Het boek van de hoveling" ( IL libro del Cortegiano)

Geen werk geeft zo duidelijk de idealen van de Italiaanse Renaissance weer als dit Boek van de hoveling. De hoveling, de ideale, evenwichtige renaissancemens, verenigde de middeleeuwse ridder en de moderne, hoffelijke en geletterde liefhebber van de schone kunsten in zich, hij was vechtersbaas en liefhebber van schoonheid tegelijk.In dit boek, dat speelt in maart 1507 aan het hof van de hertog van Urbino, een van de luisterrijkste hoven van die tijd, worden gefingeerde gesprekken gevoerd door niet-gefingeerde personages. Onder leiding van de hertogin van Urbino en haar vriendin Emilia Pia brengt een uitgelezen gezelschap vier lange avonden door met een soort gezelschapsspel: 'het scheppen van de ideale hoveling door middel van woorden'. Het ontwerpen van een volmaakte, denkbeeldige hoveling dus. Ze discussiëren over wat hij zou moeten kunnen en hoe hij zich zou moeten gedragen.
Opdracht (PO CKV-2) bij "Het boek van de hoveling"
In de vijftiende eeuw waren er heel wat boeken geschreven over hoe een voorname heer of dame zich diende te gedragen. De hoveling is, doordat het een discussie blijft, niet een soort van "Hoe hoort het eigenlijk van de zestiende eeuw" geworden, geen gebruiksaanwijzing voor lichaam en geest van de mens. Het is ook geen realistisch boek. Machiavelli, die zijn Principe voltooide in 1513, en Castigilone zijn de twee belangrijkste prozaschrijvers van hun tijd. Maar zo pragmatisch als Machiavelli is in zijn boek over de vorst, zo idealistisch is Castigilone in zijn handboek voor diens medewerker, de hoveling. Machiavelli wilde vastleggen wat reëel, nuttig en praktisch was, niet wat ideaal voorstelbaar was. 'Velen hebben zich republieken en vorstendommen gedroomd die nooit in werkelijkheid hebben bestaan.' Castiglione heeft in dit boek de aristocratische renaissance-maatschappij gestileerd en geïdealiseerd. Wat de personages hier uiten is het streven (voorlopig dat van de hogere standen) naar een leven van elegantie en rationele orde, van een schoonheidsideaal dat het aardse een hogere, eeuwige betekenis verleent.

Degenen die de auteur tegenwierpen dat hij een ideaal portret had geschilderd dat niets met de werkelijkheid van doen had, antwoordt hij, in zijn opdracht aan don Michel De Silva, dat hij dan heeft 'gedwaald in het goede gezelschap van Plato, Xenophon en Cicero', die immers de idee van een volmaakte staat, een volmaakte koning en een volmaakte redenaar hadden beschreven. En zelfs Machiavelli raadt zijn vorst aan net als een goede boogschutter hoger te mikken dan zijn doel.

Al verklaart Castiglione dat hijzelf absoluut niet in staat is zo'n hoveling te zijn als men in zijn boek schildert, na zijn dood heeft Karel V gezegd: 'Yo vos digo que es muerto uno de los mejores caballeros del mundo. 'Ik zeg u, een van de beste ridders ter wereld is gestorven'.

Castiglione heeft twintig jaar aan De hoveling gewerkt. Een eerste versie hij had omstreeks 1508 al gereed, maar hij liet het werk vervolgens liggen wegens zijn drukke werkzaamheden in Rome. In de jaren 1513-15 is, de rustige jaren in Mantua, voltooide hij het min of meer. Daarna liet hij het lezen aan vrienden, onder wie de in het boek voorkomende Alfonso Ariosto en Pietro Bembo. Ze raadden hem aan het werk te laten drukken, maar het duurde tot na de dood van hertogin Elisabetta Gonzaga in 1526, die diepe indruk op hem maakte en zijn herinneringen weer boven haalde, totdat hij er werk van maakte het boek in druk te laten verschijnen.

Intussen had het een tijdlang in diverse min of meer door anderen bewerkte en gecorrumpeerde afschriften de ronde gedaan. Het risico dat een ander dan de auteur het zou laten drukken, maakte een door Castiglione zelf inderhaast herziene uitgave urgent. In 1527 zond hij zijn bijgewerkte manuscript naar de beroemde Venctiaanse drukker Aldus Manutius, met nauwkeurige aanwijzingen voor de uitvoering. Er moesten duizenddertig exemplaren worden gedrukt, Castiglione nam de helft van de kosten voor zijn rekening, want hij wilde zelf vijfhonderd exemplaren afnemen voor vrienden, en er moesten er dertig, ook voor zijn eigen gebruik, worden gedrukt op het beste papier dat in Venetië te vinden was. Bembo corrigeerde de drukproeven en in april 1528 kwam het boek uit.

De eerste avond
De eerste avond, dat wil zeggen in het eerste boek, discussieert het gezelschap, naar aanleiding van een verhandeling van graaf Ludovico da Canossa over het hanteren van de wapens, over lichaamsoefeningen, over de wijze waarop de hoveling zich geliefd maakt, over het belang van geletterdheid en enige bedrevenheid in - of minstens belangstelling voor - de muziek, de schone kunsten, de dichtkunst. En over de subtiele, eventueel geestige wijze waarop hij dient te kunnen converseren.

Voor deze hoveling geldt een 'algemene regel': hij moet namelijk in de eerste plaats 'een zeer steile en gevaarlijke klip omzeilen', die van de gekunsteldheid, en in alles een zekere achteloosheid aan den dag leggen, waarmee hij verbergt hoe knap hij is en de indruk wekt dat niets van wat hij doet of zegt hem moeite kost.

Alles draait om de algemene regel die wordt gedefinieerd als grazia, in twee betekenissen, die van innemend gedrag en die van gunst: door zijn innemend gedrag raakt de hoveling in de gunst bij de anderen, vooral bij de vorst die hij dient. Gevoel voor verhoudingen, voor het kiezen van de gulden middenweg, gezond verstand, moed, waardigheid, tact en matigheid behoren tot de eigenschappen die de volmaakte hoveling zou moeten bezitten. Tot deze conclusies komen de personages wanneer ze een hoveling scheppen die uitblinkt als moedig krijgsman, als musicus, als minnaar, als liefhebber en beoefenaar van de schone letteren, van kunst en wetenschap, als dichter en als scherpzinnig en subtiel spreker.

Leesfragment over muziek (Pag 99-101)

Leesfragment over de schilderkunst en de beeldhouwkunst (Pag 102-105)

De tweede avond
De tweede avond staat Federico Fregoso aanvankelijk in het middelpunt. Naar aanleiding van wat hij zegt over plaats en tijd waarop de hoveling zijn vaardigheden moet tonen, wordt vooral de onderlinge omgang en de conversatie behandeld; een groot deel van die avond is gewijd aan een bespreking van de humor. Bernardo Bibbiena blijkt niet alleen een flink aantal grappen te kennen, maar ook duidelijke ideeën te hebben over wat leuk is en wat niet. Veel grappen en practical jokes die dan ter sprake komen, zijn later klassiek geworden en nu nog te vinden in heden- daagse boekjes als The compleat practical joker.
De derde avond
De derde avond bespreekt men de positie van de vrouw aan het hof en de liefde tussen man en vrouw. De ideale hofdame, aan wie deze avond is gewijd, wordt na een lange discussie over de vermeende superioriteit van de man vooral door de hoffelijke Giuliano de Medici voorzien van alle denkbare goede eigenschappen. Zijn tegenspeler is de vrouwenhater Gasparo Pallavicino.
De vierde avond
De vierde avond, het 'vierde boek', is gewijd aan het eigenlijke doel van het hovelingschap. De hoveling moet, na de gunst van zijn vorst te hebben gewonnen, deze onderrichten en adviseren en hem het pad der deugd wijzen. Hij moet geen blad voor de mond nemen, hij moet openlijk voor zijn eigen mening uitkomen en zijn vorst vertellen wat er in het land gaande is.

Pas in de tweede helft van het vierde boek komt het meest verheven doel van het hovelingschap aan de orde in Bembo's lofzang op de liefde, in filosofische zin, geïnspireerd door Plato's Symposium en op het werk van de vijftiende-eeuwse Italiaanse filosoof Marsilio Ficino, die een synthese van platonische Eros en christelijke liefde heeft bepleit.

Het is alsof Bembo het laatste woord heeft in dit boek. Maar wanneer hij geheel in hoger sferen verkeert, wordt hij door de nuchtere Emilia Pia met een grapje 'aan de zoom van zijn kleed' naar de grond getrokken. 'Pietro, pas op dat u met deze gedachten niet ook zelf uw ziel van uw lichaam losmaakt.'

Was degene die zo'n verheven pleidooi voor de onlichamelijke liefde hield, de schrijver Pietro Bembo, een vos die de passie preekte? Hij leidde, zoals dat heet, een losbandig leven. Toen hij na zijn verblijf in Urbino met Giuliano de' Medici naar Rome was vertrokken verwekte hij er twee bastaards bij een zekere Morosina, wat overigens voor de paus geen bezwaar was. Paulus II maakte hem kardinaal. Hij werd ook tot priester gewijd en is vroom gestorven. Dus misschien meende hij het wel oprecht en was hij pas op zijn oude dag aan de platonische liefde toe. Hij maakt in De hoveling alvast een duidelijk onderscheid tussen wat jonge mannen is toegestaan en wat grijsaards past.

De tijd heeft geoordeeld. De discussiestof in dit boek is kennelijk van alle tijden. Er worden tal van kwesties besproken waarover men nu nog niet is uitgepraat: levend en star taalgebruik, spreek-en schrijftaal, navolging en plagiaat, nationale en regionale identiteit, dilettantisme en professionele pedanterie, ook bij sport en spel, zelfverzekerdheid en arrogantie, aangenaam voorkomen en bedrieglijke schijn, geestige en flauwe grappen, vrien- den en vleiers, rivaliteit en ontrouw, openhartigheid en tact, verleden en heden, monarchie en republiek. Ook komen onderwerpen als de schone kunsten, de macht van de muziek, schoonheid en liefde, de rollen van mannen en vrouwen, vooroordelen, dubbele moraal en de veranderende zeden ter sprake. Een gezelschap van nu zou deze discussies zonder meer kunnen voeren op de televisie.
Baldassar Castiglione werd in 1478 uit een hoog-adellijke familie geboren bij Mantua. Als jongeman verbleef hij in Milaan aan het hof van Ludovico il Moro, waar ook Leonardo da Vinci en Bramante hebben vertoefd. In 1499 trad hij in dienst van Francesco Gonzaga, condottiere van Mantua. Van 1504 tot 1513 diende hij aan het hof van Urbino hertog Guidobaldo da Montefeltro en na diens dood in 1508 Francesco Maria della Rovere. In 1513 werd hij als ambassadeur van Urbino naar Rome gezonden, waar hij vriendschap sloot met Rafaël, die van hem een bekend portret heeft geschilderd en op wiens instigatie hij een gedetailleerde brief aan paus Leo X zond over de wijze waarop Romeinse oudheden konden worden gerestaureerd. Toen hertog Francesco Maria door de paus uit Urbino was verdreven, vertrok Castiglione naar Mantua, waar hij rustige jaren beleefde in gezelschap van zijn jonge vrouw Ippolita, die hij in 1516 (op haar vijftiende) gehuwd had, en van zijn moeder. Vanaf 1519 was hij ambassadeur van Mantua in Rome. Toen zijn vrouw in 1521 op twintigjarige leeftijd in het kraambed was gestorven, liet hij zich tot priester wijden. Castiglione stierf in 1529 in Toledo.

Samenstelling bronmateriaal uitsluitend en alleen ten behoeve van het nieuwe vak ckv-2 uit het algemeen deel  voor havo en atheneum. Meewerken aan deze site? Opsturen via e-mail is voldoende. Tekst gebaseerd op de inleiding van Anton Haakman bij de uitgave van Atheneum/Polak& Van Gennep Amsterdam 2000.

Is er zonder uw toestemming en zonder bronvermelding gebruik gemaakt van uw teksten? Onze verontschuldigingen hierover. Laat het ons weten en wij geven een juiste bronvermelding of halen het materiaal van internet. Een financiele vergoeding kunnen wij helaas niet geven.

02/18/2010 last update