|
1
Hekate en Artemis. Oostzijde van het Gigantenfries van het altaar van
Pergamum, ca 180 ‑ 159 v.C. marmer, h. 2,3 m. Berlijn,
Pergamummuseum
Pergamum
lag op een 300 m hoge heuvel die van het zuiden uit naar het noorden
opliep, ongeveer 28 km uit de kust tegenover het eiland Lesbos. In de
opvolgingsstrijd die na de dood van Alexander de Grote ontbrandde,
ontstond hier een klein zelfstandig rijkje, doordat de schatmeester die in
de burcht resideerde, zichzelf eenvoudig
onafhankelijk verklaarde. Onder Attalus 1 (241 ‑ 197 v.C.) en
Eumenes 11 (197‑159 v.C.) werd zware strijd geleverd met de Galaten,
beter bekend als Kelten of Galliërs die in deze streken waren
terechtgekomen. Aan deze strijd herinneren beelden als de Stervende Galliër.
Het altaar heeft een bijna vierkante plattegrond (36,4 x 34,2 m) en werd
in de Oudheid tot de wereldwonderen gerekend. De Romeinse schrijver Lucius
Ampelius schrijft in zijn Liber memorialis (Boek der gedenkwaardigheden,
de wonderen van de wereld), Miraculi mundi 14: 'in Pergamum staat een
groot altaar van marmer, 40 voet hoog met enorme sculpturen die een
gigantenstrijd omvatten.' In dit fragment biedt Artemis, de godin van de
jacht, rechts de strijd aan met een gigant in menselijke gedaante. Haar
jachthond houdt in zijn bek het hoofd van een andere gigant geklemd. Links
verweert Hekate zich met fakkel, lans en zwaard tegen een baardige figuur
met slangenbenen. Deze geheimzinnige godin bezat door de versmelting van
verschillende verhalen in de Griekse mythologie drie gestalten (vandaar
bijvoorbeeld de verschillende armen die te zien zijn). Zij bleef als enige
van de Titanen, ook een geslacht van reuzen, trouw aan de Griekse oppergod
Zeus.
Aanbiedingstekst: p.
15‑18
Bronnenbundel: p. 15‑18
|
|
2
Athene in strijd met Alkyoneus. Oostzijde van het Gigantenfries van het
altaar van Pergamum, ca 180‑159 v.C. marmer, h. 2,3 m. Berlijn,
Pergamummuseum
Athene trekt hier Alkyoneus
aan zijn haren uit de moederschoot van Gea of Aarde, waar hij volgens de
sage onsterfelijk was. Zijn moeder, de vrouwenfiguur ten halve lijve, komt
hem nog te hulp maar het mag niet meer baten want hij heeft reeds een
dodelijke beet van Athene's slang gekregen.
Tegen het jaar 1000
ontmantelden de Byzantijnen het grote altaar om er versterkingen van te bouwen tegen de aanstormende Moslims. Omstreeks 1870 vond een Duitse
ingenieur in deze Byzantijnse muren brokstukken van een zeer hoog reliëf.
Dit was aanleiding tot een opgravingexpeditie onder leiding van het
Berlijnse Museum van Oudheden. De Duitsers wisten de Turkse regering tot
toestemming te bewegen om alle vondsten over te brengen naar Berlijn.
Aanbiedingstekst: p.
15‑18 (vooral p. 18)
Bronnenbundel: p. 15‑18
|
|
3
Baron Frangois Pierre Gérard (Rome 1770 ‑ Parijs 1837) Portret van
Madame Récamier, 1802 olieverf/doek. Parijs,
Musée Carnevalet
Juliette Récamier was de
vrouw van een vooraanstaande bankier in Parijs. Samen met Joséphine de
Beauharnais, de toekomstige vrouw van Napoleon, en Madame Tallien was zij
één van de drie toonaangevende schoonheden van Parijs. Ze was niet
alleen mooi maar vormde ook het middelpunt van een van de bekendste salons
in Parijs waar beroemdheden op allerlei gebied elkaar troffen. Op dit
portret draagt ze een 'robe en chemise' van zeer dunne stof. Haar haar is
gekapt in een 'chignon á la grèque' met een sierpen erdoor gestoken. Een
losjes omgeslagen sjaal zorgt voor enige warmte. De mode vlak voor de
revolutie ontleende veel aan de kledij van de Engelse landadel (de
redingote bijvoorbeeld is een verbastering van het Engelse riding coat).
De vrouwenmode nam de eenvoudige, lichte jurken over zonder korset en
zware onderrokken met hoepels e.d. Maar in Parijs werd deze eenvoud al
snel omgevormd tot iets heel anders. Het werd mode om in het geheel geen
onderrok meer te dragen en ook geen hemd. Als onderkleding droeg de
modieuze vrouw die dat durfde zijden tricots, terwijl de jurken zelf zo
dun en fijn werden als het voormalige hemd. De robe en chemise, geïnspireerd
door klassieke Griekse beelden, had een buitengewoon laag decolleté en
geen mouwen. Rok en lijfje bestonden uit één stuk, waar net onder de
borsten een koordje doorheen werd gehaald. De vrij nauwe rok eindigde van
achteren in een sleepje). Voor deze 'standbeeldenmode' werden uiterst
lichte, voornamelijk witte stoffen gebruikt, zoals mousseline, battist of
linon, soms met witte motieven geborduurd. De dames wedijverden in het zo
weinig mogelijk .om het lijf hebben', inclusief schoenen en sieraden. Het
meest extravagant was deze rage in de jaren vlak voor het consulaat.
Eigenlijk was deze mode voor het klimaat van Parijs veel te koud. Mantels
waren geheel uit de mode, maar in plaats daarvan kwam de grote sjaal in
zwang. Deze waren soms wel 6 el lang en 2 el breed (voor een el wordt
meestal 69 cm gerekend). De meest geliefde waren die uit Kasjmir,
vervaardigd uit de wol van de kasjmiergeit. Door de invoering van
Napoleons continentale stelsel in 1806 werd de invoer hiervan strafbaar;
desondanks slaagden velen erin deze invoerbeperking te omzeilen.
Aanbiedingstekst: p.
22‑24
Bronnenbundel: p. 22‑27
|
|
4
Charles Percier (1764 ‑ 1838)/Pierre‑Léonard Fontaiine (1762
‑ 1853) Ontwerp voor een slaapkamer, 1799‑1804 aquarel. Parijs,
Coll. Lefuel
in
dit ontwerp is goed te zien dat niet alleen de klassieke oudheid maar ook
het oude Egypte een belangrijke inspiratiebron vormde voor de
Empire‑stijl. In 1812 verscheen van de hand van deze twee ontwerpers
een Recueil de décorations intérieures, in feite een verzameling van al
hun voorafgaande ontwerpen. In het voorwoord van deze
'Empire‑bijbel' schreven ze: 'Tevergeefs tracht men vormen
te
vinden die beter zijn dan die welke ons uit de oudheid zijn overgeleverd.'
In dit vrij vroege slaapkamerontwerp lopen de wandschilderingen hoog langs
de muren, die verder bekleed zijn met bespanningen en draperieën van
stof. De bloemenstandaards, samengesteld uit drie eenbenige sfinxen,
herinneren aan de drie poten uit Pompeii. Ook het bed is versierd met
sfinxen en heeft een achterwand van spiegelglas.
Madame Récamier (zie dia 3.) had een kamer die hier veel op leek.
De Empire‑stijl loopt in
feite veel langer door dan de duur van Napoleons keizerrijk. Vooral voor
staatsievertrekken in Italië en Duitsland bleef deze stijl geliefd.
Aanbiedingstekst: p.
22‑24
Bronnenbundel: p.
22‑27
|
|
5
Jacques‑Louis David (Parijs 1748 ‑ Brussel 1825) De kroning
van Joséphine door Napoleon 1 in de Notre Dame in Parijs op 2 december
1804, 1805‑1807 olieverf/doek, 6,10 x 9,31 m. Parijs, Louvre
Aanbiedingstekst: p.
22‑24
Bronnenbundel: p.
22‑27
|
|
6 Hofmantel, ca 1810
Zijdefluweel, geborduurd met gouddraad en opgelegde goudkleurige
metaalplaatjes.
New York, Metropolitan Museum
De mantel is ontworpen volgens
de voorschriften van Jean Baptiste Isabey in 1804 en gedragen door
Princesse de Léon in 1810 bij het huwelijk van Napoleon met Marie‑Louise
van Oostenrijk. Hier is de mantel gecombineerd met een ceremonieel gewaad
van mousseline met goudomwikkeld zilverdraad.
Aanbiedingstekst: p.
22‑24
Bronnenbundel: p. 22‑27
|
|
7 Wandbekleding van Lyonese
zijde voor de troonzaal in Versailles,
1806‑1808
Ontwerp: C. Pernon, vervaardigd bij Grand Frères in Lyon
1 stofbreedte van karmozijnkleurige, zijden goudbrokaat met goud opgeborduurd,
Lyon, Musée Historique des Tissus
Ook in dit ontwerp is
onbekommerd gebruik gemaakt van keizerlijke emblemen zoals adelaar,
initiaal, ster van het Legioen van eer en kransen van laurier‑ en
eikenbladeren, in overeenstemming met de bestemming: de troonzaal van
Versailles.
Aanbiedingstekst: p.
22‑24
Bronnenbundel: p. 22‑27
|
|
8
Wandbekleding van damast, 1811‑1813 vervaardigd bij Grand Frères in
Lyon.
Op het geribde damast zijn
motieven ingeweven als de bij, twee hoorns des overvloeds en de staf en
gevleugelde hoed van de Griekse god Hermes. Het damast werd besteld voor
één van Napoleons salons in het kasteel van Versailles.
Aanbiedingstekst: p. 22‑24
Bronnenbundel:
p. 22‑27
|
|
9
Stofmonster uit 1812
1 stof breedte fluweel, geborduurd met goud en chenitie
Lyon,
Musée des
Tissus
Dit stof monster werd in 1812
opgestuurd naar Parijs. Hierop volgde een bestelling voor een
wandbekleding voor het boudoir van Marie‑Louise in Versailles. De
stof is echter nooit voor dat doel gebruikt, omdat men het fluweel te
licht vond. Het ontwerp als wandbespanning bestond uit drie van deze stof
breedtes versprongen naast elkaar, gevat in een rand.
Aanbiedingstekst: p.
22‑24
Bronnenbundel: p. 22‑27
|
|
10
Auguste Garneray (1785 ‑ 1824)
De muziekkamer van Malmaison,
1812‑1832 aquarel.
Cháteau
de
Malmaison
De aquarel werd voltooid door
de zuster van de kunstenaar, zoals linksonder staat vermeld. De
muziekkamer werd ingericht in de voormalige kleine galerij. Malmaison was
het paleis waar Joséphine na haar scheiding van Napoleon tot aan haar
dood in 1814 verbleef .
Rode
draperieën met zwarte motieven sieren de wanden; dezelfde kleur is
gebruikt voor de meubels langs de wanden. Op de stoel vooraan ligt een
grote kasjmir sjaal, eigenlijk een verboden artikel omdat deze sjaals uit
India afkomstig waren en door de Engelsen werden aangevoerd. Joséphine
heeft zich daar nooit iets van aangetrokken en bezat een collectie van
meer dan driehonderd van deze sjaals.
Aanbiedingstekst: p.
22‑24
Bronnenbundel: p. 22‑27
|