Diaserie Groots en meeslepend (1996)

Pathos en grandeur in de beeldende kunst

Centraal Schriftelijk Eindexamen Beeldende Vakken VWO 1996 (gescand en beschikbaar gesteld door: Peter Vermaas Penta College) De diaseries zijn samengesteld door het LOKV evenals de begeleidende tekst.

[Dia 1-10] [Dia 11-20] [Dia 21-30] [Dia 31-40] [Dia 41-50] [Dia 51-60]

groots-en-meeslepend31.jpg (152186 bytes)

rockefellercenter1.jpg (27644 bytes)

rockefellercenter2.jpg (31562 bytes)

rockefellercenter3.jpg (141704 bytes)

de Sunken Plaza  zomers terras en 's winters ijsbaan

31 Raymond M. Hood (1881 ‑ 1934) Reinhard, Corbett & Harrison Rockefeller Center, 1931‑1940. Detail

In de ogen van velen is dit het belangrijkste 20ste eeuwse architectonische complex van New York. Door de crisis van 1929 trok de Metropolitan Opera Company zich als gegadigde voor het complex terug. Daarop werd het project op volstrekt commerciële basis overgenomen door John Rockefeller Jr. Gedurende de hele crisis verschafte hij daarmee werk aan honderden bouwvakkers. Het complex beslaat drie volledige straatblokken, van W. 48th tot en met 51 th street tussen 5th en 6th Avenue. Tussen de blokken door loopt Rockefeller Plaza, een straat die als centrale toegangsweg dient. In het verbindingsstuk tussen deze straat en 5th Avenue ligt de Sunken Plaza, 's zomers terras en 's winters ijsbaan.

Een van Hoods principes is hier weer doorgevoerd, namelijk de eenheid door het materiaalgebruik. Hoewel de gebouwen van verschillende architecten zijn, verschillende doeleinden dienen en zeer verschillende afmetingen hebben zijn ze allemaal voorzien van een bekleding van platen kalksteen met aluminium sierstrippen. Vanaf het begin zijn diverse kunstwerken in het complex opgenomen, zowel losse beelden als reliëfs boven ingangen en vensters.

Aanbiedingstekst: p. 44‑47 Bronnenbundel: p. 77‑78  

Het Rockefeller Center werd ontworpen door Raymond Hood, ontwerper van de Chicago Tribune Tower en de Newyorkse gebouwen American Radiator, Daily News en McGraw Hill. Het gebouw, dat drie blokken lang is, voorzag vele Art-Deco-kunstenaars, -ontwerpers en -ambachtslieden van een schitterend arbeidsveld. De decoratie van de Radio City Music Hall, onder toezicht van en grotendeels uitgevoerd door Donald Deskey, vormde een gigantische bijdrage tot de Art Deco door haar keuze van modernistische metalen meubels en verlichtingsartikelen, panelen van exotisch hout, geometrisch ijzerwerk, overdadige wandschilderingen, levendig behang en vloerbedekking. Het geheel getuigt van een buitensporige weelde. De wolkenkrabbers, woonhuizen en kleinere kantoorgebouwen elders in New York vertoonden eveneens duidelijk moderne elementen. Ze waren allen gekenmerkt door ingangen, hal, Liftdeuren en brievenbussen met geometrische elementen.

      Donald Deskey


Rockefeller Center, New York, Raymond Hood en anderen, 1931-1939. Dit enorme gebouw beslaat verscheidene blokken in het centrum van Manhattan. Naast verschillende wolkenkrabbers omvatte het ook de Radio City Music Hall (Het interieur was van Donald Deskey) en een groot ondergronds netwerk van winkels en een ijsbaan.

groots-en-meeslepend32.jpg (165966 bytes)

32 D.W. Griffith (regisseur) Theda Bara in'Cleopatra', 1917

De 'femme fatale' stijl was een van de meest belangrijke invloeden op de mode en niemand paste daar beter in dan Theda Bara, de 'vamp' uit de tijd van de stomme film. Ze droeg, voor iemand ook maar ooit van modesieraden had gehoord, al zulke dingen als slavenbanden en hangers van stras. Haar met lovertjes bezaaide gewaden, haar met juwelen bezette plastrons en sjaals met kralenfranje bepaalden voor lange tijd de stereotiepe exotische stijl voor dat soort 'historische' films. Ook het decor ademt de sfeer van de tijd, waarin de film werd gemaakt; het is tamelijk druk en staat vol met allerlei 'dingetjes'.

Aanbiedingstekst: p. 47‑49 Bronnenbundel: p. 79‑86 (vooral p. 82‑83

groots-en-meeslepend33.jpg (156523 bytes)

33 Cecil B. De Mille (Ashfield 1881 ‑ Hollywood 1959) Ballet aan het hof van Sethi 1 in de film The Ten Commandments (tweede versie, 1956)

Al in 1923 had De Mille dit onderwerp verfilmd; in 1956 maakte hij een tweede versie waarin hij het spektakel met alle hem ten dienste staande middelen uitbuitte. De houdingen van de dansers in deze scène zijn ontleend aan een bestaande muurschildering, namelijk die uit het graf van de vizier Mehou in Sakkara.

Aanbiedingstekst: p. 47‑49 Bronnenbundel: p. 79‑86 (vooral p. 82‑83)

groots-en-meeslepend34.jpg (154474 bytes)

34 Cecil B. De Mille (Ashfield 1881 ‑ Hollywood 1959) Claudette Colbert in 'Cleopatra', 1934

De make‑up van Claudette Colbert volgt ook weer de glamour‑formule van de jaren '30: dunne, geplukte wenkbrauwen, zware wimpers, een mond met donkere schaduwen getekend en volle ronde lippen. De gewaden zijn volgens de mode uit die tijd schuin geknipt zodat ze sluik en soepel vallen. De Mille schrok ook niet terug voor blondines als Egyptische vrouwen. In het decor zijn effecten herkenbaar als de in een cirkel gegroepeerde struisveren die ook in de theatershows uit die tijd zeer geliefd waren.

Aanbiedingstekst: p. 47‑49 Bronnenbundel: p. 79‑86 (vooral p. 82‑83)

groots-en-meeslepend35.jpg (157035 bytes)

35 Merrill Pye (regisseur) Fred Astaire en Joan Crawford in 'Dancing Lady'. 1933

Aanbiedingstekst: p. 50‑51 Bronnenbundel: p. 79 ‑ 86 (vooral p. 84‑86)

groots-en-meeslepend36.jpg (111821 bytes)

36 Eleanor Powelli in 'Broadway Melody', 1938

Aanbiedingstekst: p. 50‑51

Bronnenbundel: p. 79‑86 (vooral p. 84‑86)

groots-en-meeslepend37.jpg (299595 bytes)

37 Jackson Pollock (Cody, Wyoming 1912 ‑ East Hampton, NY. 1956) Phosphorence, detail, 1947 gewone hoogglansverf, aluminiumverf/doek. Andover Mass. Edison Gallery

in de zomer van het jaar 1947 begon Pollock met zijn drip paintings, die het hoog­tepunt van zijn werk zouden worden. Ook zijn rivaal De Kooning zag de revolutio­naire betekenis van deze manier van werken: 'Eens in de zoveel tijd moet een schil­der de (bestaande) schilderkunst weer afbreken. Cézanne heeft dat gedaan, daarna Picasso en toen Pollock. Hij joeg alle bestaande ideeën over schilderkunst de vernie­ling in.' Hoewel sommigen Pollocks techniek meer als gieten dan als druppen beschouw­den, hield hij zelf vast aan de term dripping. Door een stokje in een verf blik te plaatsen kon hij de stroom van de verf richten; door de hoek ten opzichte van het doek te veranderen bepaalde hij hoe dik of dun de verfstroom was. Hij experimen­teerde met allerlei soorten verf, maar gewone huis‑, tuin‑ en keukenverf had welzijn voorkeur omdat deze goedkoop en vloeibaar was. Hij onderbrak regelmatig het werk aan een doek om het effect te bekijken. Bradley Walker Tomlin, een pionier in allover schilderen, vroeg Pollock hoe hij er toch voor zorgde dat zijn kleuren niet door elkaar liepen, waarop Pollock nogal nors antwoordde: 'Dat kan ik je niet vertellen'. Zijn intrigerende werkwijze kwam pas echt naar buiten met de films en foto's van Hans Namuth in 1950. De titel Phosphorence lijkt ingegeven door het overvloedige gebruik van aluminium

verf, die hij voor een reeks werken met een wirwar van dicht langs elkaar lopende 'lijnen' uit 1947 gebruikte.

Aanbiedingstekst: p. 52‑54 Bronnenbundel: p. 87‑94

groots-en-meeslepend38.jpg (160721 bytes)

38 Jackson Pollock (Cody, Wyoming 1912 ‑ East Hampton, NY. 1956) The Wooden Horse, Number 10A, 1948 collage,olieverf/doek, 89,9 x 190 cm. Stockholm, Nationalmuseet

Pollock bleef het belangrijk vinden om in zijn werk enige band met de realiteit te houden. Soms bracht hij afdrukken van zijn eigen hand aan, soms bezaaide hij het oppervlak met sigarettenpeuken, lucifers, knopen, kammen en sleutels. In dit werk monteerde hij op het roodbruine ongekeperde katoenen doek een houten stokpaard dat hij had gevonden. Het is één van zijn meest 'open' werken geworden: slechts wat okerkleurige vormen en enige fijne lijnen in zwart, wit en rood vullen de vorm van het paardenhoofd aan.

Aanbiedingstekst: p. 52‑54 Bronnenbundel: p. 87‑94

groots-en-meeslepend39.jpg (279590 bytes)

39 Jackson Pollock (Cody, Wyoming 1912 ‑ East Hampton, NY. 1956) Convergence, Number 10, 1952 olieverf/doek, 237,5 x 393,7 cm. Buffalo, Albright‑Knox Art Gallery

Na de filmopnamen van Namuth'kreeg Pollock weer een inzinking, waarin hij niet kon werken. Daarna kwam een reeks van 'zwarte' schilderijen, waarin de figuratie weer een grotere rol speelde. in de daarop volgende periode keerde de kleur terug. In dit grote werk Convergence heeft hij over een 'zwart' schilderij beekjes van rode, gele, blauwe en witte verf gegoten. Eigenlijk is dit een terugkeer naar de drippings van 1947‑1950, een herhaling van zichzelf waar hij in feite erg benauwd voor was.

Aanbiedingstekst: p. 52‑54 Bronnenbundel: p. 87‑94

groots-en-meeslepend40.jpg (175559 bytes)

40 jackson Pollock (Cody, Wyoming 1912 ‑ East Hampton, NY. 1956) Detail van 39.

Aanbiedingstekst: p. 52‑54 Bronnenbundel: p. 87‑94

 

 

[Dia 1-10] [Dia 11-20] [Dia 21-30] [Dia 31-40] [Dia 41-50] [Dia 51-60]