Diaserie Naar het leven?
Een onderzoek naar 'realisme' in de beeldende kunst
Centraal Schriftelijk Eindexamen Beeldende Vakken VWO 1991 (gescand en beschikbaar gesteld door: Peter Vermaas Penta College) De diaseries zijn samengesteld door het LOKV evenals de begeleidende tekst.
[Dia 1-10] [Dia 11-20] [Dia 21-30] [Dia 31-40] [Dia 41-50] [Dia 51-54]
11.
Jan Steen (Leiden 1625/6 ‑ Leiden 1679) Een
dronken vrouw knielt en geeft een papegaai wijn te drinken. Een slapende
vrouw met pijp wordt door een jongetje bestolen. Een andere jongen gooit
rozen voor een varken, naar men mag veronderstellen een illustratie van
het spreekwoord 1 strooi geen rozen voor de zwijnen'. Drie kinderen laten
de kat van een taart eten. Boven dit alles hangt een mand met een
lazarusklep, een bedelstaf, een roede en een bedelzak ter waarschuwing.
Rechts maakt een man een vrouw het hof onder een prieeltje. De voorgrond
wordt ingenomen door een stilleven van brood, kaas, vruchten en een kan.
ook wie niet letterlijk alle in beeld gebrachte zegswijzen
kent, zal geen moeite hebben met de globale betekenis van het
schilderij. Ondanks het niet 'levensechte' van het totale tafereel, laat
het toch heel overtuigend zien, hoe goed Jan Steen naar de 'werkelijkheid'
heeft gekeken en 'naar het leven' heeft geschilderd. Aanbiedingstekst
p. 26‑27, 29 |
|
12.
Gerard Terborch (Zwolle 1617 ‑ Deventer 1681)
In de zinnebeelden of
emblemata kan de spiegel verschillende betekenissen hebben. Zo wordt er
gerefereerd aan het schijnkarakter van de spiegel die de ijdelheid vleit.
IJdelheid en vergankelijkheid komen samen in het begrip 'vanitas'. De
spiegel kan echter ook een attribuut zijn bij de wijsheid (prudentia) of
de waarheid (veritas) als teken van zelfkennis. Tenslotte kan de spiegel
ook staan voor valsheid en bedrog, omdat hij het tegendeel van de waarheid
kan weerspiegelen. Het zinnebeeldig motief van een vrouw met haar
spiegelbeeld en enige bijfiguren is door Terborch omgezet in een
geloofwaardig alledaags tafereel. Een jongen houdt gedienstig de spiegel
op, waarin het gezicht van het naar de oudere vrouw opkijkende meisje te
zien valt. Tegelijkertijd geeft deze opstelling Terborch alle gelegenheid
om zich uit te leven in het weergeven van het glanzende satijn in de brede
plooival op de rug van de jurk. Aanbieding
p. 27 |
|
13.
Jan Vermeer (Delft 1632 ‑ Delft 1675) De geograaf wordt
verondersteld een portret te zijn van Anthonie van Leeuwenhoek
(1632‑1723), die ook in Delft woonde. op beide schilderijen draagt
de uitgebeelde geleerde een Japanse kimono, een in de tweede helft van de
17de eeuw populair geworden huisdracht. De attributen van zijn vak zijn
over de voorstelling verdeeld (de passer, de globe, de landkaart aan de
wand) Het thema van de geleerde in zijn werkkamer werd voor het eerst door
Rembrandt uitgewerkt en verwierf daarna een zekere populariteit bij andere
schilders zoals Dou. Het komt ook voor in gebundelde uitbeeldingen van
beroepen en bedrijven. Aanbiedingstekst
p. 28‑29 |
|
14. Gustave
Courbet (Ornans 1819 ‑ La Tour de Peilz 1877) Wat Courbet beoogde met zijn
'realistische' aanpak, sloot in zekere zin aan bij bepaalde aspecten van
het werk van David (zie de Toelichting bij het thema), namelijk de
verbinding van het heroïsche en het alledaagse. Het idee voor de
begrafenis als thema kwam voort uit een persoonlijke aanleiding maar
beklemtoont vooral dat elk individueel sterfgeval zijn plaats heeft in de
doorgaande opeenvolging van geslachten en tijdperken. Er staan meer dan 40
levensgrote figuren op het schilderij, die allemaal geportretteerd zijn
naar familie en bekenden van Courbet. In een brief aan Champfleury
schrijft hij: 'iedereen wil op De begrafenis voorkomen; ik kan ze nooit
allemaal tevreden stellen en zal mij een heleboel mensen tot vijand maken.
De burgemeester die 400 weegt heeft al geposeerd evenals de pastoor, de
kruisdrager, de notaris, de afgevaardigde Marlet, mijn vrienden, mijn
vader, de koorknapen, de doodgraver, twee veteranen van de Revolutie in
1793 in hun.kleren van die tijd, een hond, de dragers met de kist, de
parochiefunctionarissen, van wie één een neus als een kers heeft maar
dan 5 duim lang en even dik ~ mijn zusters, andere vrouwen enzovoort. Ik
had gehoopt de twee voorzangers over te kunnen slaan, maar dat ging niet.
Ik kreeg te horen dat ze ontzet waren de enige kerkelijke ambtsdragers te
zijn die ik niet had 'genomen'. ze beklaagden zich hevig door te zeggen
dat zij mij nooit kwaad hadden gedaan en zo'n belediging niet verdienden.'
In dezelfde brief schrijft hij over de praktische problemen bij het maken
van zo'n omvangrijk werk: 1 Alleen een gek kan onder deze omstandigheden
werken. Ik werk in den blinde, heb geen ruimte om een stap achteruit te
zetten. Zou ik ooit naar behoren ingericht raken? Zoals de zaken nu staan,
heb ik bijna 50 figuren levensgroot geschilderd met een achtergrond van
lucht en landschap op een doek van zo'n 20 voet breed en 6 voet hoog; het
is nagenoeg dodelijk.' Op dit detail van de kleurrijkste groep van het
schilderij zijn de dragers met hun breedgerande hoeden te zien, die hun
hoofd afwenden van de kist vanwege de stank, de koorknapen met de wierook,
de kruisdrager, de pastoor, die de gebeden opzegt, de twee in rood gehulde
parochiefunctionarissen en de doodgraver, die op één knie voor het
geopende graf zit. Aanbiedingstekst p.
30‑32, 35‑36 Bronnenbundel p. 65‑73 |
|
15.
Gustave Courbet (Ornans 1819 ‑ La Tour de Peilz 1877) Toen hij dit schilderij op de
salon van 1853 zag, schijnt Davids leerling Delécluze gemompeld te hebben
dat 'deze schepsels van dien aard zijn dat een krokodil het zou vertikken
ze op te eten!' Anderen lieten zich er even minachtend over uit en
Delacroix schreef: 1 De vulgaire vormen doen op zichzelf niet ter zake;
wat afkeurenswaardig is, is de vulgariteit en nutteloosheid van het idee!
En als dat idee dan tenminste nog duidelijk was! Wat betekenen deze twee
figuren? Een van achteren geziene, dikke burgerdame, naakt op een
nonchalant geschilderde lap na, die het onderste deel van haar billen
bedekt, stapt uit een plasje water dat slechts diep genoeg lijkt voor een
voetbad. Ze maakt een nietszeggend gebaar. Een andere vrouw, wellicht een
dienares, zit op de grond en is bezig zich van haar schoenen te ontdoen.
We zien haar juist uitgetrokken kousen; eentje is volgens mij maar half
weergegeven. Tussen deze figuren vindt een gedachtewisseling plaats, die
onbegrijpelijk is.' Courbets naaktfiguur week af van de gestroomlijnde
versie, die wel in de smaak viel en rekende daarmee af met de schone
schijn. In deze zienswijze voelde Courbet zich verwant met Rembrandt, die
een soortgelijk verwijt had getroffen (Bronnenbundel p. 40). (Overigens
vond een groep brugklasleerlingen dit onlangs 'het lelijkste schilderij
dat ze ooit gezien hadden'. Ook deze tijd kent zijn gestroomlijnd
ideaalbeeld!) Aanbiedingstekst p.
30‑32, 35‑36 Bronnenbundel p. 71‑72 |
|
16.
Edouard Manet (Parijs 1832 ‑ Parijs 1883) Van 1872 tot juli 1878 had
Manet een atelier op de eerste etage in de huidige Rue de Léningrad, dat
uitkeek op de Rue Mosnier (nu Rue de Berne), die toen net was gebouwd (op
het schilderij wordt nog verhuisd). De lucht ontbreekt in dit
straatgezicht door de keuze van een standpunt 'halverwege'. Het is niet
zozeer het stedelijk landschap wat Manet inspireert, maar vooral datgene
wat er op straat gebeurt. In dit geval zijn het de stratenmakers die zijn
interesse wekken. Deze hadden in Manets tijd druk werk omdat het hele
Parijse stratenplan door baron Haussmann ingrijpend werd gewijzigd. Aan
dit schilderij met zijn 'fotografisch' standpunt liggen geen foto's maar
diverse, snel uit het raam gemaakte schetsjes ten grondslag. Aanbiedingstekst vgl. p.
33‑34‑35 Bronnenbundel p. 74, 80 |
|
17.
Edouard Manet (Parijs 1832 ‑ Parijs 1883) Een van Manets Nederlandse
zwagers poseerde voor dit schilderij, dat wat de compositie betreft lijkt
op een tijdens een boottochtje genomen snapshot. Toch zijn er allerlei
zaken die een fotografische herkomst van het beeld onwaarschijnlijk maken
zoals de onwaarschijnlijke positie van roer en zeil en de aan bakboord
lichtelijk vervormde bocht van de achtersteven. Door de hele achtergrond
door water in te laten nemen wordt gesuggereerd dat de horizon boven de
rand van het schilderij valt. Röntgenfoto's tonen aan dat het touw
oorspronkelijk naar de rechterhand van de mannenfiguur liep. Hadden de
critici nu gelijk dat zoveel dingen niet kloppen? Of zette Manet welbewust
de zaken naar zijn hand om zo een formele helderheid te krijgen? |
|
18.
Edouard Manet (Parijs 1832 ‑ Parijs 1883) op
19 juni 1867 werd de Oostenrijkse aartshertog Maximiliaan, keizer van
Mexico, geëxecuteerd. Deze dramatische ontknoping raakte in Parijs bekend
op een voor Napoleon III onwelkom moment, namelijk tijdens de
prijsuitreiking van de Wereldtentoonstelling. Tussen
juni 1867 en januari 1869 werkte Manet dit gegeven verschillende malen uit
als onderwerp voor een groot eigentijds historiestuk. Drie grote doeken,
een schets in olieverf en een litho waren het resultaat. Naarmate er meer
foto's en bijzonderheden beschikbaar kwamen, wijzigde Manet verschillende
details zoals de uniformen van de soldaten. Voor
deze versie gebruikte Manet een foto van de keizer; voor de andere figuren
werd geposeerd, compleet met een echt peloton soldaten. Ze werden door
Manet ingeschakeld, nadat een journalist er op had gewezen dat de
Mexicaanse uniformen zo op u die van de Fransen leken. Manet bleef
problemen houden met de schaalverdeling tussen de beide groepen op het
schilderij. Bij zijn dood ontbrak al een brede strook aan de linkerkant.
Van de keizer is alleen nog een hand te zien, die die van zijn medegeëxecuteerde
vriend vasthoudt. Het doek moet daarna versneden zijn. Later werden de
stukken opnieuw bij elkaar gebracht door Degas. Aanbiedingstekst
p. 30‑31 |
|
19. George Hendrik Breitner
(Rotterdam 1857 ‑ Amsterdam 1923) Voor zijn grote stadsgezichten
baseerde Breitner zich steeds meer op foto's, die hij door middel van
kwadratuurlijnen en schetsen geschikt maakte voor de opzet van het
schilderij. Het beeld is echter niet compleet zonder de grote aquarellen,
die hij tussendoor ook maakte. Zij zijn schetsmatig en heel nat opgezet,
zodat zij lijken opgebouwd uit grillig gedroogde, even gekleurde
waterplekken. Aanbiedingstekst
p. 36‑37 |
|
20.
Constantin Meunier (Etterbeek 1831 ‑ Elsene 1905) Brons,
ca 50 x 50 |