Inhoud |
|
|
 |
Afb. 1, affiche, 1946, papier
67 x 47,5 cm, ontworpen door Dolly (Gustave Adolphine Wilhelmina) Rüdemann (1902-1980) © Centraal Museum Utrecht
|
 |
Afb. 2, feestrok, 1946-1948, diverse lapjes van verschillende materialen vervaardigd door Elisabeth Hannema-van Maasdijk
Opmerkingen
Opschrift aan de binnenzijde: `1310' (registratienummer van de rok). Opschrift in de zoom: `We zijn er nog niet ...//MAAR: WE KOMEN ER WEL'.
In de collectie van het Centraal Museum bevindt zich een albumpje met knipsels over de nationale feestrok, samengesteld door Elisabeth Hannema-van Maasdijk. © Centraal Museum Utrecht
|
 |
Afb. 3, hoed, ca. 1942, naturelkleurig stro met zwart vilt © Centraal Museum Utrecht |
|
|
|
|
De kleding van de VROUW was voornamelijk praktisch. Deze was ook wat mannelijk door de verbrede schouders met schoudervullingen en de kordate rechte rokken. De japon was dikwijls van twee soorten stof gemaakt: twee oude jurken vormden één nieuwe. De mouwen waren vaak geplooid ingezet. Van vooroorlogse herenkostuums werden grijze mantelpakjes gemaakt.
De zomerse dracht was een vooroorlogse jurk of een rimpelrok met een bloesje of een zelfgebreid kort truitje. Omdat er geen kousen waren droeg men veel pantalons. Dit was voor het eerst dagelijkse kleding voor vrouwen!
De mantel: oude mantels werden wel voorzien van fluwelen kragen. Regenjassen in een trenchcoat model werden vervaardigd van waterdicht gemaakte lakens.
Het haar: omdat men zich door middel van de haardracht zonder veel kosten kon verfraaien, werd veel werk van het kapsel gemaakt. Men zette krullen of bleekte het haar. Het kapsel was lang, dikwijls het voorste deel opgestoken in krullen.
De hoed: dezelfde modellen als in de jaren dertig, vaak opgesierd met een voile. Hoofddoeken om de kin geknoopt of als tulband.
De accessoires: zelfgemaakte schoudertassen van touw, leer en hout, mof van resten bont, gebreide wanten.
De kousen: speciaal vermeld vanwege het feit dat katoenen sokjes werden gedragen zelfs bij schoenen met hoge hakken (bij gebrek aan zijden, wollen en kunstzijden kousen). Vindingrijk detail: op blote benen en hielen tekende men de naden van kousen.
De schoenen: vooral praktische modellen met blokhakken. Veel kaplaarzen.
Toen alle voorraden waren verbruikt ging men zelf schoenen maken; voor het gemak met doorlopende houten of kurken zolen. Dit werd een nieuwe mode: de sleehak.
De kleding van de MAN was uitsluitend bedoeld om te beschermen tegen weersinvloeden. Kostuums werden versteld en vermaakt, mantels werden gekeerd (de vaak nog goede binnenkant van de stof kwam dan aan de buitenzijde). Ze werden ook wel gebruikt om er kinderjassen van te maken. Mannen droegen bivakmutsen, dezelfde die in het leger werden gedragen.
Net als de vrouw droeg de man o.a. een regenjas van waterdicht gemaakte lakens.
De kleding van het KIND was vooral gemaakt van oude stoffen en gebreid van uitgehaalde wol. Van ruwgesponnen schapenwol maakte men gebreide vestjasjes, omgehaakt met een kleurig draadje. Kindermode werd het windjack, een kort bloezend jasje op een tailleband, geïnspireerd op de battle dress.
STOFFEN
Geen nieuwe stoffen, kleuren of dessins. Het enige opvallende was dat kledingstukken van twee verschillende stoffen werden vervaardigd.
© Tirions kostuumgids, Marian Conrads en Gerda Zwartjes