zoeken
mail a friend








Legerkampen (Castra en Castella)

De Romeinen veroverden nieuwe gebieden met het goed georganiseerde leger, dat in den vreemde een eigen woonplaats creëerde waar de mannen korte of langere tijd verbleven. Dat zelfde leger speelde een grote rol bij de romanisatie door het opnemen van plaatselijke manschappen en het economische verkeer dat rond een legerkamp plaatsvond. Het kampterrein zelf was voor de Romein in den vreemde een thuisbasis vol bekende elementen. De belangrijkste waren doorgaans in elk kamp op dezelfde plaats gebouwd.

Bouw en herbouw
In de Vroeg Romeinse tijd (ca. 12 v. Chr. -  50 n. Chr.) was het leger nog volop bezig met de veroveringscampagnes in onze streken. Het was daardoor niet zinvol om uitgebreide fortificaties te bouwen. In plaats daarvan werden zogenaamde marskampen en oeverkampen aangelegd, bedoeld als tijdelijke bescherming. Een voorbeeld van zo'n marskamp is te vinden in Ermelo. De kampen uit deze periode konden onregelmatig van vorm zijn omdat ze de contouren van het landschap volgden.

De Hunerberg in Nijmegen. Illustratie: Bob Brobbel
In de Midden Romeinse tijd (ca. 50 - 270 n. Chr.) was de Rijn inmiddels de formele noordgrens van het Romeinse rijk geworden. Langs die grens, de Limes, werden forten gebouwd: castra  voor legioenstroepen bestaand uit Romeinen met burgerrecht en castella, gelijksoortige kampen voor hulptroepen (auxilia), bestaand uit andere bevolkingsgroepen. In deze periode zijn de legerplaatsen in eerste instantie gebouwd met hout en de tenten voor de soldaten waren meestal gewoon van leer. In de loop van de tweede eeuw n. Chr. werden de kampplaatsen geheel of gedeeltelijk opgetrokken in steen.
Stenen barakken voor de soldaten. Illustratie: Bob Brobbel
De forten werden meestal diverse malen uitgebreid of herbouwd, afhankelijk van de behoeften van de bewoners. Soms was herbouw niet vrijwillig, zoals na de Bataafse Opstand van 69/70 n. Chr.

In de Laat Romeinse tijd (270 - 450 n. Chr.) raakten de grote grensforten voor langzamerhand buiten gebruik en was de Limes steeds vaker onderhevig aan aanvallen van de Germanen. Her en der werd nog wel gebouwd, maar niet meer zo structureel als in de periode hiervoor. Uit deze tijd stammen de vestingen die bestaan uit verstevigde forten (castra of burgus).

Indeling kampterrein
Hoe kort een kampterrein ook gebruikt werd, het was op zijn minst voorzien van een gracht. Dit waren droge, V-vormige verdedigingsgrachten. De echte V-vormige heetten spitsgrachten, die met een minder steile kant aan de kampzijde heetten fossa punica .
Voorbeeld van een muur rond een castellum. Illustratie: Bob Brobbel
Binnen de grachten lag de ommuring van -in eerste instantie- houten palissades. Voor extra stevigheid werden twee palissades gebouwd en de ruimte ertussen werd met grond opgevuld. Een andere naam hiervoor is de hout-aarde wal. Later werden dit stenen muren.  Op deze wal of muur stonden wachttorens: in ieder geval op de vier hoeken en soms ook nog op regelmatige afstanden daartussen.

De castella en castra lagen meestal met de voorzijde naar de Rijn en dus naar de vijand gekeerd. De meeste forten hadden vier ingangen. Het lijkt erop dat in onze streken een nieuwe variant ontstond met maar drie toegangen. De redenen daarvoor worden nog onderzocht. In het midden van de voorzijde is de hoofdingang: de porta praetoria. De drie andere zijden hadden ook toegangspoorten: de porta sinistra (aan de linkerzijde), de porta dextra (aan de rechterzijde) en de porta decumana (aan de achterzijde).

Binnen het kamp
Reconstructie voorgevel hoofdkwartier. Illustratie: Jonker en Wu
In het legerkamp liepen vanaf de poorten twee belangrijke straten die elkaar loodrecht in het centrum kruisten: de via praetoria/via decumana  en de via principalis. Deze hoofdstraten verdelen het kamp in vieren. De via praetoria liep naar het hoofdkwartier, de principia. Dezelfde weg heette overigens aan de andere zijde van de principia de via decumana.

Het hoofdkwartier vormde het hart van het kamp: het was tegelijkertijd het bestuurlijke, administratieve en het religieuze centrum. Soldaten kregen er hun bevelen en vereerden er goden en de keizer. Het principia-complex lag rond een open binnenhof. Een belangrijke ruimte was de aedes: hierin stonden de vaandels van de eenheid opgesteld en werd de kampkas bewaard. Een deel van de vertrekken was versierd met wandschilderingen en beschikte over vloerverwarmingssysteem (hypocaustum).

Papilio (steenbouw), gezien van boven. Illustratie: Bob Brobbel
De commandant beschikte over een comfortabel huis, het praetorium. Ook de officieren hebben, in vergelijking met de soldaten, ruime en luxueuze onderkomens. De soldaten moeten met z'n achten (een contubernium) in één barak (papilio) bivakkeren. De barak was voorzien van stapelbedden en een aparte ruimte voor de wapens en uitrusting (arma).

De meeste legerkampen beschikten over een graanopslagplaats (horreum). Afhankelijk van de grootte van het kamp en het daar gedetacheerde onderdeel waren er ook nog stallen, een ziekenboeg (valetudinarium) en werkplaatsen (fabricae). Vanwege het brandgevaar - voor warm water moet flink gestookt worden - lag het badhuis (thermen) buiten het kampterrein.

Vanwaar deze wijsheid?
Elke legerplaats langs de Limes in Nederland droeg zijn eigen steentje bij aan het algemene beeld dat hierboven werd geschetst. Twee plaatsen hebben bijzonder veel informatie opgeleverd dankzij het uitgebreide en jarenlange onderzoek ter plaatse: Valkenburg (Z-H) en Nijmegen (Hunerberg en Kops Plateau).


Hoofdartikel:
Bouwen langs de Limes

Instelling:
Digitaal Erfgoed Nederland

Publicatiedatum:
30 november 2004