zoeken
mail a friend








Dagelijks leven in het leger

De legioenen en hulptroepen moesten zoveel mogelijk zelfvoorzienend zijn. Want logistiek was het onmogelijk om een leger, dat rond 100 na Christus zo'n 300.000 man in dienst had, centraal van wapens, bouwmaterialen en voedsel te voorzien.

Taken
Stilleven met origineel Romeins serviesgoed. Foto: Rijksmuseum van Oudheden, Leiden
Zelfs in vredestijd had een Romeins soldaat veel te doen. Uiteraard moesten conditie en gevechtstechnieken op peil blijven. Daarvoor dienden gevechtstrainingen op de campus net buiten het legerkamp. Daarnaast voerde hij diverse taken uit: van het zorgen voor voedsel, wachtlopen, barakken en latrines schoonhouden tot het herstellen en onderhouden van de gebouwen in het kamp.

Maar ook daarbuiten was er werk genoeg. Naast het toezicht op de grens moest er ook worden gezorgd voor aanleg en onderhoud van forten, wegen, bruggen, opslagplaatsen en wachtposten. Dit viel in het Nederlandse landschap niet mee. Vrijstelling voor de uitvoering van de dagelijkse taken was er voor specialisten als dokters, schrijvers, bedienden, ambachtslieden enz. Deze groep stond bekend onder de term immunes
 
Uit schriftelijke bronnen als Cassius Dio en Tacitus is bekend dat het leven in het leger als hard werd ervaren, met name als het ging om de bouw van wallen, forten en kanalen. Zeker als het werkzaamheden betrof die door officieren waren bedacht als nuttige bezigheidstherapie. Het kanaal van Corbulo zou bijvoorbeeld op deze manier zijn ontstaan. Het klimaat in onze streken zal ook de nodige invloed hebben gehad. In het jaar 14 n. Chr. leidde dit onder de legionairs zelfs tot een opstand, die Germanicus slechts kon sussen door meer geld te beloven.

Eten en drinken
Dankzij verbrande en bewaard gebleven graankorrels konden archeologen afleiden dat de soldaten brood, pap en gebak maakten van gerst, emmertarwe, broodtarwe, haver en gierst. Ook erwten, hazelnoten, linzen, olijven en vijgen werden gegeten. De laatste werden geïmporteerd uit warmere oorden. Kennelijk was de plaatselijke keuken niet geliefd onder de militairen.

Bord met kipresten. Foto: Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek, Amersfoort
Dierenbotten uit opgravingen geven een beeld van het vlees dat de mannen aten. Bij het botmateriaal bevinden zich resten van runderen, varkens, schapen/geiten (het onderscheid in botten is lastig te maken), vogels en vissen. Vogels en vissen werden in de omgeving gevangen, maar ook van elders hierheen gebracht. Een dier dat met de Romeinen naar onze streken kwam en op de borden belandde, is de kip.

Zout om het eten mee op smaak te brengen werd gewonnen in de kustgebieden en hoefde dikwijls niet van heel ver te komen. Anders was het voor de vissaus (garum) dat van gefermenteerde vis en zout werd gemaakt. Het kwam uit Spanje en het gebied bij de Adriatische Zee.

Olijfolie was een basisingrediënt van de Romeinse keuken. Kruiden als dille, karwijzaad, koriander, peterselie, selderij en venkel gaven het eten meer smaak. Honing kwam zowel in desserts als in andere gerechten voor. De wijn, die niet mocht ontbreken, kwam net als de olijfolie soms van heel ver: Griekenland, Spanje, Zuid-Frankrijk of Italië.


Hoofdartikel:
Een kwart eeuw in Romeinse dienst

Zie ook:
Instelling:
Digitaal Erfgoed Nederland

Publicatiedatum:
12 januari 2005