|
31.
Paul Delaroche (Parijs 1797 ‑
Parijs 1856)
De
executie van Lady Jane Grey. Salon 1834
olieverf/doek,
243 x 293, Londen, National Gallery
Salonschilder Paul Delaroche
perfectioneerde de techniek van het weergeven van historische gebeurtenissen
in toneelmatige taferelen. Hij ontleende zijn materiaal aan de populaire
literatuur en de op dat moment modieuze Engelse geschiedenis en maakte trendy
Salonschilderijen met titels als 'De prinsen in de Tower', 'Cromwell in
gedachten verzonken over het lijk van Charles l', 'De onthoofding van Lady
Jane Grey' enzovoort. Zijn werk lijkt gemaakt voor een publiek dat een
voorkeur had voor de bekwaamheid van een schilder om de tastbaarheid van de
werkelijke wereld als in een tweedimensionaal wassen beeld te dupliceren.
Aanbiedingstekst: p.
57‑58, 60‑61, 101‑103
Bronnenbundel: p.
92‑94,(162‑163), 170
|
|
32.
Gustave Courbet (Ornans 1819 ‑ La Tour de Peilz 1877)
De
begrafenis in Ornans, 1849‑50 (detail)
olieverf/doek,
314 x 663, Parijs, Musée d'Orsay
Als we kijken naar Courbets
zes meter brede doek 'Een begrafenis in Ornans' (het is veel te groot om er in
een boek recht aan te doen) zien we een groot somber doek met een fries van
levensgrote mensen, die voor het merendeel in het zwart gekleed zijn vanwege
de begrafenis. De verf is breed opgebracht zonder fijne details of fraaie
kleur. Er zijn geen expressieve gebaren, behalve misschien van een vrouw die
haar gezicht in een zakdoek begraaft en zo juist expressie vermijdt. Er is
geen lijk en ook geen enkele aanwijzing wiens begrafenis dit is. Het
schilderij biedt ons heel weinig elementen die we bij de voorstelling van een
begrafenis zouden verwachten. Wat we wel voelen is de enorme tastbaarheid van
de mensen en de omgeving. Het formaat is hierbij van cruciale betekenis. Als
het een klein schilderijtje zou zijn, zouden we ons niet zo met de deelnemers
identificeren. We merken de rij rouwenden met hun strakke gezichten op, de
koorknaap die onderzoekend of bezorgd (het is niet zeker wat van de twee)
opkijkt en de verveeld kijkende dragers met hun rode gezichten
‑misschien teveel begrafenissen deze maand. Geen van de mensen toont ons
de geëigende emoties, er zijn geen incidenten om ons af te leiden en niets
suggereert dat deze begrafenis een speciale betekenis heeft. Maar omdat de
mensen zulke individuele trekken hebben gekregen, hebben we het gevoel dat het
een echt schouwspel is, typisch voor de vele dorpsbegrafenissen met zoveel
verschillende soorten mensen en de wisselende mate van betrokkenheid bij deze
gebeurtenis.
Aanbiedingstekst: p.
58‑59. 61‑65, 102‑105
Bronnenbundel: p. 95‑99,
163‑165
|
|
33.
Gustave Courbet (Ornans 1819 ‑ La Tour de Peilz 1877)
Korenzevendelwannende
vrouwen, 1854‑55
olieverf/doek,
131 x 167, Nantes, Musée des Beaux‑Arts
Courbet beschouwde dit werk
als een vervolg op 'De meisjes van het dorp'. In beide gevallen stonden zijn
zusjes model. Ze dragen hier eenvoudige, maar geen opgelapte, armoedige
kleding. Een jongetje kijkt in een kastachtige ruimte van een machine om graan
te reinigen. Het is een huiselijk tafereel dat waarschijnlijk de voorbereiding
uitbeeldt van het bakken van het brood voor de familie. De krachtige figuur in
het midden die de wan hoog ophoudt is de meest heroïsche arbeidersfiguur die
Courbet ooit heeft gemaakt. Het licht is helder en gelijkmatig. Het schilderij
appelleert niet aan emoties maar legt een zakelijk historisch getuigenis af.
Aanbiedingstekst: p.
58‑59, 61‑65, 102‑105 Bronnenbundel: p. 95‑99,
163‑165
|
|
34.
Gustave Courbet (Ornans 1819 ‑ La Tour de Peilz 1877)
De
Hangmat, 1844
olieverf/doek,
70 x 97, Winterthur, part. coll.
Dit schilderij werd in 1845
geweigerd voor de Salon, hoewel het een van Courbets beste werken is uit zijn
begintijd. Misschien was het te provocatief voor de jury vanwege zijn toen al
griezelige vermogen om de gewaarwordingen van materiële aanwezigheid op te
wekken - om dingen voor de beschouwer tastbaar en voelbaar te maken. Ook het
grote aantal slapende vrouwen dat Courbet schilderde frustreerde de critici.
Het lijkt erop dat Courbet instinctief de slapende figuren geschikt vond voor
zijn benadering. Ze boden de kunstenaar de gelegenheid om iemand te kiezen die
zich er niet van bewust was dat zij getekend werd en die bewust of onbewust
niet kon poseren. Courbet portretteerde herhaaldelijk zijn slapende zusters,
omdat alleen de familiekring zo'n gelegenheid bood. Als iemand slaapt,
verliest het lichaam zijn spankracht en wordt logger, gelaatsspieren
verslappen, de gezichtsuitdrukking zakt uit. Het gezicht wordt levenloos en
zelfs een mooi gezicht kan lelijk worden. Dit bleek vooral verwarrend te
werken in schilderijen van jonge vrouwen, waar de toeschouwers een bepaalde
knapheid verwachtten. Deze weergave van lelijkheid, die ook een van de meest
gewone levenservaringen vormt, belichaamt bij uitstek het Realisme, niet
alleen als alledaags gegeven maar ook omdat het de verwachtingen over kunst
verstoort.
Aanbiedingstekst: p.
58‑59, 61‑65, 102‑105
Bronnenbundel: p. 95‑99.
163‑165
|
|
35.
Gustave Courbet (Ornans 1819 ‑ La
Tour de Peilz 1877)
De
meisjes aan de oever van de Seinel Zomer, 1856‑57
Olieverf/doek,
174 x 200. Parijs, Musée du Petit Palais
Dit werk werd getoond op de
Salon van 1857. De voorstelling laat twee modieuze Parisiennes zien die in de
zomerhitte een plekje in de schaduw aan de oever van de rivier hebben
opgezocht. Het is een zeer kleurig schilderij en roept alle geneugten van het
buitenleven op. Steeds meer Parijzenaars trokken er in hun vrije tijd op uit
naar buiten en Courbet was de eerste die er een schilderij van maakte. Het
onderwerp werd bijzonder populair bij Manet en de impressionisten (zoals
bijvoorbeeld op dia 36).
Aanbiedingstekst: p.
58‑59, 61‑65, 102‑105
Bronnenbundel: p. 95‑99.
163‑165
|
|
36.
Edouard Manet (Parijs 1832 ‑ Parijs 1883)
Le
déjeuner sur ('herbe, 1863
olieverf/doek,
208 x 264, Parijs, Musée d'Orsay
Wat stond Manet voor ogen met
dit schilderij? De wil om te shockeren was natuurlijk niet het enige, al
beweerden de critici toen van wel. Wat hij wilde was een moderne Giorgione
schilderen, een equivalent voor het 'Landelijk Concert', dat nu ook wel aan
Titiaan wordt toegeschreven. In dit schilderij genieten goed geklede mannen
van het landschap en maken muziek in gezelschap van naakte nimfen. De houding
van de figuren ontleende hij daarentegen aan een prent van Marcantonio
Raimondi uit de 1 6de eeuw naar een schilderij van Rafaël met het oordeel van
Paris, zoals al meteen denigrerend door de criticus Chesneau werd opgemerkt.
De mannelijke figuren (oorspronkelijk riviergoden) doste hij uit in
eigentijdse kleding, de naakte nimf die haar blik richt op de toeschouwer
behield hij. Maar nog bepalender dan dit voorbeeld uit de Renaissance was zijn
iets oudere rivaal Courbet die ook al een motief uit dezelfde prent, die op
alle ateliers bekend was, had gebruikt. Het lijkt bijna of Monet een vervolg
op 'De meisjes aan de Seine' heeft willen schilderen; een van de twee is nu,
ontdaan van haar kleren, ontwaakt in het gezelschap van twee heren, waarmee
hij de scène die Courbet slechts had gesuggereerd nog wat 'realistischer'
maakte. Voor het publiek in die tijd ging het zonder meer om een 'grisette' op
stap met een paar heren uit de elegante bohème. De vraag is waarom het
publiek zich zo aan dit naakt heeft gestoord. In onze ogen is het zoveel
minder hypocriet dan die van Cabanel en Géróme. Maar Manet portretteerde
hier een model dat als model herkenbaar bleef en niet 'buiten de orde' werd
geplaatst. Het publiek kreeg het gevoel dat ze er nogal ongemakkelijk bijzat
en zich zo meteen haastig weer zou aankleden. Had Rafaël ooit van de
realiteit een ideaalbeeld gemaakt, Manet nam de omgekeerde weg en maakte van
het ideaalbeeld weer een reële figuur. Voor de mansfiguren poseerden
afwisselend zijn beide broers en zijn zwager.
Aanbiedingstekst: p.
63‑65
Bronnenbundel: p.
165‑166, (166‑169), 99‑102 (vooral 100‑101)
|
|
37.
Edouard Manet (Parijs 1832 ‑ Parijs 1883)
Detail dia 36.
|
|
38.
Constantijn Huygens (Den Haag 1596 ‑ Den Haag 1687) en Jacob van Campen
(Haarlern 1595 ‑ Huis Randenbroeck bij Amersfoort 1657)
Huygens'
huis aan het Plein in Den Haag, 1634‑37, afgebroken in 1876
Aanbiedingstekst: p.
93‑94
Bronnenbundel: p.
146‑149
|
|
39.
Jacob van Campen (Haarlem 1595 ‑ Huis Randenbroeck bij Amersfoort 1657)
en Pieter Post (Haarlem 1608 ‑ Den Haag 1669) Het Mauritshuis,
1633‑1644 Den Haag
Aanbiedingstekst: p.
93‑94
Bronnenbundel: p.
146‑149
|
|
40.
Lucas Hermann Eberson
Competitietekening voor het Koning Willem 1 Museum, 1863
Kreeg in 1864 een eervolle
vermelding
Aanbiedingstekst: p.
95‑97
Bronnenbundel: p. 150 ‑
153
|