zoeken
mail a friend








Romeinen op het water

De Romeinen beschikten ook over een marinevloot. In onze streken heette die de Classis Germanica Inferior.

Rol van de vloot
Een aantal plaatsen was belangrijk voor de militaire scheepvaart, zoals het vlootstation in Velsen (Flevum) en het fort in Vechten (Fectio). Ze behoorden niet alleen tot de grotere havens, maar ook tot de eerste generatie forten van voor 47 n. Chr., toen de Rijn nog niet de definitieve grens was en er nog plannen waren voor expansie naar het noorden. In die tijd was de marine nog een rol als oorlogsvloot, wat veranderde na 47 n. Chr. De vloot richtte zich toen meer op transport en verscheepte voorraden, voedsel, bouwmaterialen en troepen, maar voerde ook patrouilles uit, mogelijk tot op de Noordzee. Veel grensforten (castella) zullen dan ook een aanlegsteiger voor schepen hebben gehad. Overigens vervoerden ook inheemse schippers hun handelswaar over water, het was dikwijls goedkoper dan vervoer over land.

Reconstructie van een deel van het kanaal van Corbulo in de gemeente Leidschendam-Voorburg. Foto: Paleo Terra
Halverwege de eerste eeuw n. Chr.  liet de Romeinse bevelhebber Corbulo een kanaal (fossa Corbulonis) graven achter de duinen, tussen de (Oude) Rijn bij Leiden en de Maas bij Naaldwijk. Zo konden bevoorradingsschepen via een veilige binnenroute door het kustgebied reizen, zonder last te hebben van westenwind op open zee. Ook patrouilles konden het kanaal gebruiken en het kon bovendien dienst doen als extra waterafvoer van rivierwater.

Tegen het einde van de eerste eeuw werd het steeds drukker op de waterwegen. Zo was er een enorme behoefte aan zware transporten tijdens de grootschalige verbeteringen aan de Limes-weg in 100 n. Chr. en 125 n Chr. Dat geldt ook voor de (gehele of gedeeltelijke) herbouw van de forten in steen, die in de loop van de tweede eeuw plaatsvindt. Dakpannen, tegels en natuursteen moesten naar de goede plaatsen worden gebracht.
 
Schepen
Illustratie: Bob Brobbel
De inheemse rivierboten werden verbeterd en vergroot om ze geschikt te maken voor zware ladingen. Tegelijkertijd voerden de Romeinen nieuwe technieken in, zoals het gebruik van roeiriemen. Schepen konden daardoor ook stroomopwaarts varen. Voorbeelden van dit soort schepen zijn gevonden in Zwammerdam (Nigrum Pullum), Woerden (Laurium) en Utrecht - Leidsche Rijn. Het waren platbodems, gemaakt van aan elkaar gespijkerde planken. Het grootste exemplaar uit Zwammerdam had een lengte van 34 m en kon een lading aan van ca. 100 ton. De schepen hadden een enkele mast. Als de schepen hun laatste reis hadden gemaakt, werden ze soms tot zinken gebracht om kaden te verstevigen. De Romeinen gebruikten hiervoor niet alleen de grote transportschepen, maar ook kleinere boomstamkano's die voor visserij en kleinschalige handel dienden.
 
Verdediging
In tegenstelling tot andere stammen, waren de Germanen geen goede scheepbouwers. Caesar beschrijft dat het weken kon duren voordat de Germanen in grote groepen op vlotten en samengebonden boten een rivier als de Rijn hadden overgestoken. Natuurlijk is dit wel de visie van Caesar, en moet dit verhaal met een korreltje zout worden genomen. Het betekende in elk geval dat er geen grote groepen schepen nodig waren om de Rijn in de gaten te houden. De bouw van de grensforten rond het midden van de eerste eeuw n. Chr. betekende dan ook niet dat nu de invallen over water zo hevig waren; het was een preventieve maatregel en een verandering in denken over de noordgrens van het rijk.

Er zijn geen bewijzen dat de gordel van grensforten ook doorliep langs de kust. Waarschijnlijk lagen er her en der versterkingen. Maar pas na 175 n Chr. moesten de Romeinen zich echt gaan verdedigen tegen aanvallen vanaf zee. Ze nemen dan passende maatregelen: het aanleggen van de kustversterkingen in Zeeland en Zuid-Holland.


Hoofdartikel:
Verkeer en vervoer

Instelling:
Digitaal Erfgoed Nederland

Publicatiedatum:
30 november 2004