Vaag gedefinieerd trefwoord van de literatuur- en cultuurkritiek van de hedendaagse tijd.

Eén van de eerste broeihaarden van het eigenlijke postmodernisme ontwikkelde zich in de jaren ‘60 in de literatuurwetenschap van figuren als Leslie Fiedler en Susan Sontag. In 1960 publiceerde Hans Magnus Enzensberger een anthologie van internationale lyriek, waaraan hij de titel 'Museum der modernen Poesie (Museum van de moderne Poezie)' gaf. Deze titel is als provocatie bedoeld, niet gericht tegen de opgenomen dichters, maar doelend op het feit dat de moderne tijd met haar veelvoud aan stijlen (Expressionisme, estheticisme, Futurisme etc.) reeds meer dan honderd jaar oud is en zodoende zelf geschiedenis geworden. Daarom, voert Enzensberger aan, bevinden wij ons reeds in de postmoderne tijd.

Waarom dit juist op dát tijdstip zijn plaats gevonden zou moeten hebben, is bepaald door de maatschappelijk geestelijke situatie van die Periode. De stijlvernieuwingen hadden zich in epigonendom uitgeput, het met de zoektocht naar vernieuwingen verbonden geloof in de vooruitgang van de moderne tijd was, door het in diskrediet raken van de linkse idealen in de praktijk verouderd, en de invloed van de media op de maatschappij (radio, bioscoop, televisie) deed de elitaire kunstopvatting van veel moderne schrijvers ondemocratisch lijken. Zo kondigde bijvoorbeeld de Amerikaanse literatuurtheoreticus Leslie Fiedler in 1968 in zijn, tekenend genoeg in de 'Playboy' verschenen Essay 'Cross the Border' and 'Close the Gap' (Stap de grens over en dicht de kloof) het eind van de esthetisch vooruitstrevende bellettrie aan en pleitte voor een vermenging van het verhevene met het triviale. 'Tarzan' en James Joyces 'Ulysses' mochten niet meer door een kloof gescheiden zijn, en beide dienden integendeel in het vrije en ironische gebruik in de gelijke mate gewaardeerd te worden.