|
|
|
|
Achter de opgewekte en zorgeloze
klanken van beatmuziek schuilt buskruit. De beatmuziek levert jongeren
eigen helden en idealen. Onderlinge strijd, bijvoorbeeld de strijd
tussen Beatles-fans en Stones-fans, verbleekt bij de strijd tegen oudere
generatie, en oud is iedereen boven de vijfentwintig. De jeugd sluit
een verbond, een front tegen wat vanaf dan – althans hier in
Nederland – ‘het klootjesvolk’ heet.
De Stones vertegenwoordigen als geen andere band de rebelse kant van de Britse
popmuziek. Ze zien eer onverzorgd uit, hebben langer haar dan de Beatles en hun
optredens lopen vaak uit op vechtpartijen. Zo slopen in 1964 tijdens een optreden
tieners de Kurhauszaal in Scheveningen. De roep om meer leven in de brouwerij
klinkt door in hun (I can’t get no) Satisfaction (1965).
The Who maakt van slopen een act. Tegen het einde van hun agressieve optredens
slaan ze hun apparatuur en instrumenten tot puin met als doel de zaal op stelten
te zetten. In ‘My Generation’ (1965) verwoordt The Who het generatieconflict.
In een verdere poging zich te onderscheiden van andere bands, hult The Who zich
in de laatste mode van de Londense Carnaby
Street. Het is een collageachtige, tegendraadse mode: overhemden die bestaan
uit een combinatie van verschillende stoffen, zwarte pakken met duidelijk zichtbaar
wit stiksel of de Union Jack vermaakt tot colbertje.
Een colbertje als een Japer Johns-achtige puzzel: is het een jas of een vlag?
Maar vooral een colbertje als provocatie tegen de generatie die de vlag nog als
heilig en onaantastbaar beschouwt. Voor de meiden bedenken de jonge ontwerpers
van Carnaby Street een eigen middel om te provoceren: de minirok.
|
|
|
|
|
|