Tot maar een paar generaties geleden was Nederland een agrarisch land. Boerderijen vormen een essentieel onderdeel van ons cultureel erfgoed. Meer dan welke andere erfgoedcategorie ook, zijn deze gebouwen bepalend voor het gezicht van een landelijk gebied.
Door hun opvallende streekgebonden architectuur leveren boerderijen een onmisbare bijdrage aan de identiteit en belevingswaarde van de verschillende regio's. Iedere regio in Nederland laat zich namelijk duidelijk herkennen aan zijn boerderijen. Er zijn daarbij vijf hoofdgroepen te onderscheiden:
|
de Friese huisgroep in het noorden (Friesland, Groningen en Noord-Holland)
|
|
de hallehuisgroep in het midden en oosten
(Drenthe, Overijssel, Gelderland, Utrecht, Noord- en Zuid-Holland, Noord-Brabant)
|
|
de daarvan afgeleide langgevelboerderijen in Noord-Brabant en het noorden van Limburg
|
|
de gesloten hoeven van zuidelijk Limburg
|
|
de boerderijen van het zuidwesten
(Zeeland, Zuid-Hollandse eilanden, westelijk Noord-Brabant)
|
In de Flevopolders en de Wieringermeer ontstonden in de 20ste eeuw de seriematig geproduceerde boerderijvormen.
Binnen de vijf hoofdgroepen kent iedere streek weer zijn eigen vormvarianten. Bepalend voor de opzet van de boerderij waren het landschap en de samenstelling van de bodem en de daaraan gekoppelde bedrijfsvoering.
Per provincie wordt een korte beschrijving van de meest gangbare types en de onderlinge verschillen gegeven: